De
architect
Het
Arnhems stationspostkantoor is ontworpen door Cornelis Hendrik
Peters.
Onderstaande biografie
ontleend aan
WIKIPEDIA
Cornelis
Hendrik Peters
(Groningen, 1 januari 1847 - Den Haag, 19 december 1932), in
de
literatuur doorgaans kortweg C.H. Peters genoemd, was een
Nederlands
architect en architectuurhistoricus. Hij is vooral bekend door
zijn
talloze ontwerpen voor postkantoren en andere
overheidsgebouwen en
schreef een aantal belangrijke publicaties op het gebied van
architectuurgeschiedenis.
Peters groeide op als enig kind in
een Nederlands-hervormd gezin in de stad Groningen. Met het
oog op een
toekomstige positie als dominee bezocht hij het Stedelijk
Gymnasium,
dat hij echter voortijdig verliet. In 1863 ging hij in de leer
bij
architect A. Breunissen Troost te Sneek, die tevens directeur
was van
de gasfabriek aldaar. In zijn vrije tijd hield hij zich bezig
met het
inventariseren en beschrijven van middeleeuwse kerken en
andere
bouwwerken in de provincies Groningen en Friesland.
Dankzij de bemiddeling van zijn
werkgever kon Peters in mei 1867 zijn opleiding vervolgen op
het bureau
van P.J.H. Cuypers in Amsterdam, waar hij op dat moment de
enige
protestant was. Bij Cuypers maakte Peters kennis met het werk
van de
Franse neogoticus E.E. Viollet-le-Duc. Nog in november van
hetzelfde
jaar stuurde Cuypers Peters terug naar Friesland als
hoofdopzichter bij
de bouw van de Sint-Vituskerk in Blauwhuis. In 1869 werd hij,
mede
dankzij zijn contacten met Breunissen Troost, directeur van de
gasfabriek in Bolsward. Tegelijkertijd vestigde hij zich als
particulier architect, overigens zonder grote opdrachten te
krijgen.
In 1870 was hij wederom
hoofdopzichter bij een project van Cuypers, ditmaal bij de
bouw van de
Sint-Martinuskerk in Sneek. Datzelfde jaar trouwde hij met
Leentje
Knoop, met wie hij tot 1882 drie kinderen zou krijgen.
In 1873 verhuisde Peters met zijn
gezin naar Roermond om bureauchef te worden bij de firma
Cuypers &
Stoltzenberg, het mede door P.J.H. Cuypers opgerichte atelier
voor
kerkelijke kunst. Waarschijnlijk vanwege gezondheidsklachten
verruilde
hij deze functie in 1875 voor een nieuwe bij de Maastrichtse
behangfabriek Zeller & Co., waar hij overigens al na
enkele maanden
weer vertrok. Terwijl hij van zijn spaargeld leefde
publiceerde hij dat
jaar zijn eerste boek Overzicht der boerenplaatsenbouw in
Nederland. In
1876 werd Peters, dankzij Cuypers en diens medestander Victor
de
Stuers, benoemd tot Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van
Financiën.
Met deze benoeming hoopten Cuypers en
De Stuers hun positie bij het streven naar een nationale
bouwstijl te
versterken. Deze bouwstijl moest een combinatie zijn van
neogotiek en
elementen uit de renaissance. Door een protestant tot
overheidsarchitect te benoemen hadden Cuypers en De Stuers een
argument
tegen beschuldigingen uit protestantse kringen dat de
overheidsbouw
overheerst werd door katholieken.
Peters' officiële taak werd het
ontwerpen van post- en telegraafkantoren, waaraan sinds de
invoering
van de Postwet in 1870 een grote behoefte bestond. De eerste
jaren in
zijn nieuwe functie stonden echter vooral in het teken van de
bouw van
een nieuw ministerie van Justitie aan de noordzijde van het
Plein in
Den Haag, een opdracht die officieel niet tot zijn werkterrein
behoorde
maar die hij op initiatief van De Stuers kreeg toegewezen. In
1878 werd
Peters benoemd in de nieuwe functie van Rijksbouwkundige voor
de
Landsgebouwen bij het ministerie van Waterstaat, Handel en
Nijverheid.
Hij kreeg nu de beschikking over een bouwkundig bureau met
assistenten.
Zijn werkterrein werd uitgebreid; hij werd nu ook betrokken
bij
restauraties, onder andere van de Ridderzaal en het
Stadhouderlijk
Kwartier, beide in Den Haag.
In 1884 werd de Dienst Landsgebouwen
gesplitst in twee afdelingen, respectievelijk gericht op een
noordelijk
en zuidelijk district. Peters, die zich inmiddels
Rijksbouwmeester
mocht noemen, kreeg het noorden van Nederland als werkgebied.
Zijn
bureau was in het laatste kwart van de 19e eeuw
verantwoordelijk voor
het ontwerp van ongeveer 40 postkantoren, in eerste instantie
steeds
uitgevoerd in de door Cuypers bedoelde neogotische stijl met
renaissance-invloeden. Geleidelijk liet hij zich steeds meer
inspireren
door de Groningse romanogotiek uit de 13e eeuw, wat vooral tot
uiting
kwam in met nissen versierde topgevels. De invloed van de
renaissance
nam af, al verdween deze nooit helemaal uit zijn werk. Het
hoofdpostkantoor in Amsterdam uit 1895-1899 geldt als Peters'
belangrijkste en meest extravagante bouwwerk.
In enkele gevallen nam Peters ook
opdrachten aan die buiten zijn werkgebied vielen. Een
belangrijk werk
was bijvoorbeeld het station in Nijmegen. Als particulier
architect
ontwierp hij het raadhuis van Winschoten.
In 1915 ging Peters met pensioen. Het
jaar daarop overleed zijn vrouw. Tot op hoge leeftijd bleef
hij actief
als schrijver en als restauratie-architect. Als lid van de
Haagse
kunstenaarsvereniging Pulchri Studio hield hij geregeld
voordrachten
over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij overleed in 1932
in Den
Haag.