Stationspostkantoor



Rijksbouwmeester C.H. Peters heeft nooit kunnen vermoeden dat het door hem ontworpen en in 1887 in gebruik genomen stationspostkantoor in 2005 zou worden ontmanteld en opnieuw opgebouwd aan het begin van de Klarendalseweg/Sonsbeeksingel. Het herbouwde stationspostkantoor moet zo de trekker worden van het project 100 % MODE in Klarendal.






Het Stationspostkantoor vroeger

Na 1870 ondergaan de posterijen een uitbreiding in de dienstverlening. De briefkaart en de kwitantie werden geintroduceerd en na 1880 komt de pakketpost op gang. In 1882 werd de pakketpostverwerking van Zevenaar naar Arnhem verplaatst. In het begin voldeed nog een van de Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij gehuurde ruimte (een oud conducteurslokaal) in het Arnhems station, maar al snel bleek dat deze niet meer voldeed aan de snel groeiende verzending van postpakketten.
In 1885 werd het idee geboren om een totaal nieuw  kantoor voor de pakketpost te bouwen. Twee jaar later vond aan de Oude Stationsstraat de opening plaats. Het gebouw dat oorspronkelijk maar één verdieping telde, bestond ondermeer uit een bijpostkantoor, een pakhuisruimte en twee wachtkamers, een voor de conducteurs en een voor het publiek. Naast de postkantoren in de Driekoningendwarsstraat en de Pastoorstraat konden ook op het stationspostkantoor pakketten worden afgegeven.
Een aantal verbouwingen en natuurlijk de verhuizing naar Klarendal hebben het gebouw een een heel ander uiterlijk gegeven dan het oorspronkelijk ontwerp.
De originele tekeningen van de Rijksbouwmeester Peters zijn naar aller waarschijnlijkheid verloren gegaan. Wat wel bekend is, is de naam van de beide aannemers: Wissink uit Arnhem en Van Burk uit Oosterbeek. De kosten van het project waren destijds fl. 12.930,- (nog geen € 6000,-)

Het oorspronkelijke gebouw bestond slechts uit één laag met een zadeldak. Het dak was aan beide zijden voorzien van 4 dakkapellen. De zijtopgevels waren voorzien van siertorentjes, op de nok twee grote met speklagen voorziene schoorstenen. Nu steeds is de rijke versiering terug te vinden in het gebouw.


In 1906 is er voor fl. 2.998,- door de Firma Hofstee uit Velp een kleine interne verbouwing uitgevoerd.  Door de sterke toename van het  postgoederenvervoer per spoor werd het gebouw al snel te klein. Door ruimtegebrek in de naaste omgeving moest het gebouw in de hoogte worden aangepast. Deze in 1916 uitgevoerde operatie lijkt op die van 2005. Ook toen zijn er onderdelen van het gebouw zorgvuldig ontmanteld om ze later weer te kunnen hergebruiken. Het dak ging er af en op de overgebleven bouwlaag werd een tweede geplaatst. Deze nieuwe bouwlaag werd geheel in de stijl van het oorspronkelijke gebouw toegepast en wel op zo'n manier dat het bijna niet te zien was dat er een verdieping was bijgeplaatst. In 1927 volgde een interne verbouwing.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het pand in 1949 uitgebreid met een aanbouw, bestaande uit loketten, balie en wachtruimte. Deze verbouwing kon echter de groei van de pakketpost niet opvangen en nadat in 1959 het nieuwe postkantoor aan het Stationsplein West was geopend kreeg het al snel een nieuwe functie.
In 1961 werd het door de NS in gebruik genomen als ruimte voor het Arnhemse spoorwegpersoneel. Er werd in de jaren daarna gesloopt en getimmerd en niets deed aan de binnenkant nog herinneren aan het oorspronkelijke interieur.
Het gebouw moest in 2005 plaats maken voor het project Arnhem-Centraal, er was grote bezorgdheid over het verdwijnen (slopen) van het karakteristieke pand. Uiteindelijk is het na een particuliere actie voor het behoud van het historische pand door Stichting Volkshuisvesting ruim 2,5 miljoen Euro uitgetrokken om het pand te behouden Het pand werd in stukken gezaagd en opgeslagen in afwachting van haar bestemming als Modedistributiecentrum aan de kop van de Klarendalseweg. Na de herbouw komen er winkels, woningen, ateliers en en horecavoorziening in.

 


De architect

Het Arnhems stationspostkantoor is ontworpen door Cornelis Hendrik Peters.

Onderstaande biografie ontleend aan WIKIPEDIA

Cornelis Hendrik Peters (Groningen, 1 januari 1847 - Den Haag, 19 december 1932), in de literatuur doorgaans kortweg C.H. Peters genoemd, was een Nederlands architect en architectuurhistoricus. Hij is vooral bekend door zijn talloze ontwerpen voor postkantoren en andere overheidsgebouwen en schreef een aantal belangrijke publicaties op het gebied van architectuurgeschiedenis.

Peters groeide op als enig kind in een Nederlands-hervormd gezin in de stad Groningen. Met het oog op een toekomstige positie als dominee bezocht hij het Stedelijk Gymnasium, dat hij echter voortijdig verliet. In 1863 ging hij in de leer bij architect A. Breunissen Troost te Sneek, die tevens directeur was van de gasfabriek aldaar. In zijn vrije tijd hield hij zich bezig met het inventariseren en beschrijven van middeleeuwse kerken en andere bouwwerken in de provincies Groningen en Friesland.

Dankzij de bemiddeling van zijn werkgever kon Peters in mei 1867 zijn opleiding vervolgen op het bureau van P.J.H. Cuypers in Amsterdam, waar hij op dat moment de enige protestant was. Bij Cuypers maakte Peters kennis met het werk van de Franse neogoticus E.E. Viollet-le-Duc. Nog in november van hetzelfde jaar stuurde Cuypers Peters terug naar Friesland als hoofdopzichter bij de bouw van de Sint-Vituskerk in Blauwhuis. In 1869 werd hij, mede dankzij zijn contacten met Breunissen Troost, directeur van de gasfabriek in Bolsward. Tegelijkertijd vestigde hij zich als particulier architect, overigens zonder grote opdrachten te krijgen.

In 1870 was hij wederom hoofdopzichter bij een project van Cuypers, ditmaal bij de bouw van de Sint-Martinuskerk in Sneek. Datzelfde jaar trouwde hij met Leentje Knoop, met wie hij tot 1882 drie kinderen zou krijgen.

In 1873 verhuisde Peters met zijn gezin naar Roermond om bureauchef te worden bij de firma Cuypers & Stoltzenberg, het mede door P.J.H. Cuypers opgerichte atelier voor kerkelijke kunst. Waarschijnlijk vanwege gezondheidsklachten verruilde hij deze functie in 1875 voor een nieuwe bij de Maastrichtse behangfabriek Zeller & Co., waar hij overigens al na enkele maanden weer vertrok. Terwijl hij van zijn spaargeld leefde publiceerde hij dat jaar zijn eerste boek Overzicht der boerenplaatsenbouw in Nederland. In 1876 werd Peters, dankzij Cuypers en diens medestander Victor de Stuers, benoemd tot Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van Financiën.

Met deze benoeming hoopten Cuypers en De Stuers hun positie bij het streven naar een nationale bouwstijl te versterken. Deze bouwstijl moest een combinatie zijn van neogotiek en elementen uit de renaissance. Door een protestant tot overheidsarchitect te benoemen hadden Cuypers en De Stuers een argument tegen beschuldigingen uit protestantse kringen dat de overheidsbouw overheerst werd door katholieken.

Peters' officiële taak werd het ontwerpen van post- en telegraafkantoren, waaraan sinds de invoering van de Postwet in 1870 een grote behoefte bestond. De eerste jaren in zijn nieuwe functie stonden echter vooral in het teken van de bouw van een nieuw ministerie van Justitie aan de noordzijde van het Plein in Den Haag, een opdracht die officieel niet tot zijn werkterrein behoorde maar die hij op initiatief van De Stuers kreeg toegewezen. In 1878 werd Peters benoemd in de nieuwe functie van Rijksbouwkundige voor de Landsgebouwen bij het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Hij kreeg nu de beschikking over een bouwkundig bureau met assistenten. Zijn werkterrein werd uitgebreid; hij werd nu ook betrokken bij restauraties, onder andere van de Ridderzaal en het Stadhouderlijk Kwartier, beide in Den Haag.

In 1884 werd de Dienst Landsgebouwen gesplitst in twee afdelingen, respectievelijk gericht op een noordelijk en zuidelijk district. Peters, die zich inmiddels Rijksbouwmeester mocht noemen, kreeg het noorden van Nederland als werkgebied. Zijn bureau was in het laatste kwart van de 19e eeuw verantwoordelijk voor het ontwerp van ongeveer 40 postkantoren, in eerste instantie steeds uitgevoerd in de door Cuypers bedoelde neogotische stijl met renaissance-invloeden. Geleidelijk liet hij zich steeds meer inspireren door de Groningse romanogotiek uit de 13e eeuw, wat vooral tot uiting kwam in met nissen versierde topgevels. De invloed van de renaissance nam af, al verdween deze nooit helemaal uit zijn werk. Het hoofdpostkantoor in Amsterdam uit 1895-1899 geldt als Peters' belangrijkste en meest extravagante bouwwerk.

In enkele gevallen nam Peters ook opdrachten aan die buiten zijn werkgebied vielen. Een belangrijk werk was bijvoorbeeld het station in Nijmegen. Als particulier architect ontwierp hij het raadhuis van Winschoten.

In 1915 ging Peters met pensioen. Het jaar daarop overleed zijn vrouw. Tot op hoge leeftijd bleef hij actief als schrijver en als restauratie-architect. Als lid van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio hield hij geregeld voordrachten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij overleed in 1932 in Den Haag.