Militair hospitaal
'Onder de
Linden'
In
1889 werd
het
Militair Hospitaal gebouwd op de Mussenberg. Van
de oorspronkelijke gebouwen rest nog het gerestaureerde
hoofdgebouw,
waarvan de bouwstijl vrijwel ongeschonden bewaard is gebleven.
Aan de
hoofdingang, gelegen aan Onder de Linden staan ook nog een
portierswoning en een
(dubbel)woonhuis, beide uit 1905. Ook het hekwerk uit 1889 is
voor het
grootste deel in tact gebleven. In 1966 is het hospitaal, dat
een
regionale functie had gesloten.
Voordat het
Militaire
hospitaal op de Mussenberg gebouwd
werd, heeft de
verzorging van militairen nog op een tweetal andere plekken in
Arnhem
plaatsgevonden. Voor de verhuizing naar voornoemde locatie was de
Garnizoens Infirmerie van
1844 tot 1889 op de Eusebiusbuitensingel ondergebracht. In 1841
kocht
Arnhem een op die plek liggende katoenspinnerij en bouwde daar in
twee
jaar tijd voor ongeveer fl. 18.000,- een hospitaal met ruim 100
bedden.
Daarvoor werden militairen in het
middeleeuwse Sint Anthonie Gasthuis verzorgd, dat daartoe in 1821
door
de Arnhemse
gemeente werd aangekocht. Dit Gasthuis, dat ook bekend stond onder
de
naam Leprozenhuis bevond zich aan de Steenstraat (toen nog
Velpersteenstraat) en het begin van de Rosendaalsestraat, zo
ongeveer
op de plek waar nu het Westeinde uitkomt op de Steenstraat. Na de
verhuizing in 1844 werd het Gasthuis gesloopt en werden er
woningen
gebouwd.
Bijna 20 jaar na de opening van het hospitaal aan de Singel werden
de
gebouwen ervan kosteloos aan de Nederlandse staat ter beschikking
gesteld onder voorwaarde dat de gemeente Arnhem andere gebouwen
ter
vervanging zou kunnen aanwijzen. Het voorstel van raadslid André
de la Porte in 1877 om het rijk een bijdrage van fl. 75.000 te
geven in
de kosten van verplaatsing werd niet aangenomen. Het college wilde
liever nog even wachten met de verhuizing. In 1887 kon een
verbinding
tussen het oostelijk en westelijk deel van de stad niet langer
worden
uitgesteld en moest het hospitaal verdwijnen.
Begin juli
1887 sloot de gemeente Arnhem een overeenkomst met het rijk om de
infirmerie te verhuizen van de Singel naar het huidige terrein
"Onder
de
Linden" op de rand van het enige jaren eerder aangekochte park
Klarenbeek. Het anderhalf hectare grote terrein lag toen nog
landelijk in een bijna onbebouwd gebied
omgeven door bod
en kreupelhout. Onder de Linden was nog een landweggetje,
geflankeerd
door lindebomen. Op het terrein dat aan de achterzijde was
afgebakend door een houten schutting trof men af en toe nog wilde
konijnen aan. De dichtstbijzijnde huisjes waren de militaire
woningen
aan het Noordpad uit 1877 en de in 1876 gebouwde militaire
bakkerij.
In het midden van het terrein, dat
voor een groot gedeelte omgeven was
door een ijzereren hekwerk,
lag het in 1889 gebouwde hoofdgebouw, geflankeerd door twee
T-vormige
paviljoens. In 1905 werden
daar nog een woonhuis en een
portierswoning aan toegevoegd. Het hoofdgebouw is uitgevoerd in
een
eclectische stijl, waarin elementen van neorenaissance en
classisme
zijn te onderscheiden. Achter het hoofdgebouw bevond zich een
groen
geverfde loods, die dienst deed als barak voor besmettelijke
ziekten.
Van al deze gebouwen zijn alleen het hoofdgebouw en de beide
woningen
aan de poort overgebleven.
In 1964, het hospitaal had inmiddels een regionale functie
gekregen presenteerde
de
Staatssecretaris van Defensie een groot pakket
bezuinigingsmaatregelen.
"Operatie Chirurg", zoals de bezuinigingsronde heette, die de
Militair
Geneeskundige Dienst reorganiseerde, betekende
uiteindelijk de sluiting
van het Regionaal Militair Hospitaal in 1966.
Voor de gebouwen werd een nieuwe
bestemming gezocht en gevonden. Het
Historisch Museum
der Grenadiers en Jagers is in een van de vleugels van het
voormalige
militaire hospitaal "Onder de Linden" te Arnhem gehuisvest
geweest. Het
hoofdgebouw werd het hoofdkwartier van de Staf van de 3de
Divisie
Koninklijke Marechaussee. Het Garnizoenscommando (het latere
PMCG) werd
in de overige gebouwen gelegerd.
Toen in 1966 de Luchtmacht
Kaderschool in Schaarsbergen een groot
aantal nieuwe leerlingen (onderofficieren in opleiding) kreeg,
die een
cursus op de LETS (Luchtmacht Electronische Technische School)
volgden,
was er op die locaties te weinig ruimte om deze militairen te
huisvesten en werd er besloten om ze tijdelijk in het voormalig
Hospitaal onder te brengen. De groep van zeker meer dan 30
personen
heeft er bijna een jaar "gelogeerd". Om de manschappen in
het
gareel te houden waren er tijdens hun verblijf een
Wachtcommadant en
een Sergeant van de Week aanwezig.
Zo weet de LtKol bd A.J.M.
Weijenberg, zich nog te herinneren dat hij
zo gelukkig was om samen met een andere collega te worden
ondergebracht
in een tweepersoonskamer in het gebouw links van de
toegangspoort.
Andere collega's waren minder fortuinlijk en moesten het doen
met een
slaapplek op de voormalige operatiekamer, maar ook in de
zogenaamde
linnenkamer. Een eetgelegenheid was er in die tijd niet meer, de
maaltijden werden op de LETS genuttigd. LtKol bd
A.J.M. Weijenberg heeft in september 1967 afscheid genomen van
Onder de
Linden. Na zijn vertrek heeft het voormalig Hospitaal nog
geruime tijd
dienst gedaan als slaapgelegenheid voor de voor de eerder
genoemde
leerlingen vam de LKS/LETS.
Nadat ook de laatste
"gezonde" militair het gebouw had
verlaten,
hebben de panden een tijdje leeggestaan.
Er zou een asielzoekerscentrum
gekomen zijn, dat ging uiteindelijk niet door. Nadat het nog een
tijdje krakersdomein is geweest werd er op het terrein in 2000
door
Vivare en Bouwgroep
Kuiper een uniek
stadsvernieuwingsproject gerealiseerd. Het voormalige hospitaal
werd op
een verantwoorde wijze gerestaureerd door architectenbureau
Molenaar
& Van
Winden uit Delft. Dit resulteerde in de nieuwbouw
van 35
koopwoningen, waarbij op een zeer slimme manier gebruik
werd
gemaakt van het hoogteverschil. De woningen werden in een
ellipsvorm
rond het hoofdgebouw gesitueerd, de elf huurappartementen op het
terrein links van de ingang. Het
hoofdgebouw zelf kreeg na restauratie en
verbouwing acht luze appartementen. De in 1905 gebouwde
woningen,
die
de nog bestaande poort flankeren zijn ook bewaard gebleven.
Hoe het er 100 jaar geleden aan
toeging in het Militair Hospitaal wordt
prachtig beschreven in het boekwerkje "Ter
herdenking van het 60-jarig bestaan van de militaire
ziekeninrichting
te Arnhem", dat in 1949 door
de inrichting zelf is
uitgegeven. Hieronder volgt een gedeelte van de
tekst,
geschreven door de toenmalige Adj. Onderoff.
Hoofdverpleger b.d.
C. J. W. Schrijvers.
-----------------------------------------
HOOFDSTUK 7
VEERTIG JAREN MILITAIR
GENEESKUNDIGE DIENST,
Op 6 Maart 1906 maakte ik voor het
eerst kennis met het Militair
Hospitaal te Arnhem, dat toen geheel geïsoleerd lag, tussen bos
en
kreupelhout, de weg van "Onder de Linden" was landweg en
onbebouwd. De
achterzijde van het Mil. Hospitaal was afgebakend door een
houten
pallisadering, wilde konijnen trof men soms in de
achtertuin. Achter het hoofdgebouw bevond zich toen een groen
geverfde
houten loods, dienende als barak voor besmettelijke ziekten.
Op die dag n.l. werd ik gekeurd
voor de militaire dienst. Deze keuring
werd in de houten loods verricht door de Off. van Gez. Romijn,
de Weerd
en Dr. Kraft, destijds chef der inrichting. Buiten de loods
werden de
gezichts- en gehoorscherpte opgenomen. Urine-onderzoek werd niet
verricht, lichamelijk onderzoek vond plaats in afzonderlijke
hokjes.
Ik werd geschikt beoordeeld en
ingedeeld in de 4e Cie I Bat. 8 R. I.
Als oefenterrein diende het groene
weitje, tegenover de tegenwoordige
Marechaussee Kazerne. Na enige maanden oefenen volgde
overplaatsing van
onze comp. naar de Willemskazerne in de binnenstad, waar
eveneens
gelegerd waren de Vesting Artillerie, de Stafmuziek, de
Instructie-batterij en het Korps Rijdende Artillerie.
De hoornsignalen, zoals wij die
geleerd hadden in de Menno van
Coehoornkazerne, werden aldaar niet geblazen. Dat gaf enige
strubbeling, want het Inf. signaal "voor de dokter" hoorden wij
daar
niet meer.
Onze diensten waren zwaar, drie
maal 's weeks uitrukken naar de
Kemperheide met volledige bepakking, dus ransel, broodzak,
geweer,
enz. Ik kreeg voetklachten en liet mij op het ziekenrapport
plaatsen en
ging om 6 u. 30 naar de wacht, waar bleek, dat het ziekenrapport
reeds
beëindigd was. Tenslotte werd ik per raderbrancard naar het Mil.
Hospitaal vervoerd en aldaar uitgeIaden via een zijingang, op de
plaats
waar thans de Rontgenafdeling
gevestigd is. Na een schrobbering wegens het niet op
ziekenrapport
verschijnen, volgde opname op zaal 4 links, en werd ik onder 4
wollen
dekens en 2 kruiken op dieet gezet. Dit hield in, 's morgens om
8 en 's
avonds om 6 uur, één snede witbrood met margarine, voorts
om 11 uur en 2. u. 30 een halve soeplepel rijstepap.
Volgende dag: doktersvisite, onder
doodse stilte. Eerst inspectie van
de kast, daarna of de rolgordijnen wel op gelijke hoogte waren
opgetrokken en de muilen gepoetst onder de bedden stonden.
Onmiddellijk achter de dokter
volgde de ziekenoppasser, gekleed in
blauw mouwvest en lichtblauwe pantalon met rode bies, een wit
voorschoot en kwartiermuts recht op het hoofd. Hij droeg een
lange
schrijfplank met handvat, inktpot op zware houten schaal met
inktlap en
penhouder.
Op de sergt. ziekenoppasser volgde
een z.g.
hospitaal-geëmployeerde, gekleed in korte zwarte jas met rood
gebreide kraag en eveneens lichtblauwe pantalon, en met H.G.
gemerkte
schouderbedekkingen; gewapend met lange zwarte legger met
voedingslijsten. De temp.lijsten lagen aan het voeteinde op
bed. De ziekenoppasser noteerde met potlood de voorgeschreven
voeding.
Op mijn verzoek om minder dekens en
kruiken kreeg ik van beide er
één bij. Dit duurde 4 dagen, tot op een Zondag een andere
dokter visite kwam maken en mij uit mijn dwangpositie verloste,
nadat
hij geconstateerd had dat ik inderdaad aan een voeteuvel
lijdende was.
Toen werd ik overgeplaatst naar een andere zaal en behandeld met
drukverband, dekenboog, gewoon eten en normaal dek.
Na 4 weken verpleging was ik
bekomen en kon mijn omgeving eens goed
opnemen. De ziekenzaal bevatte 14 kribben, geel geverfd, daarna
blank
gelákt. zwart gebiesd en genummerd.
Aan het hoofdeinde bevond
zich een houten opstand, waarop een wit stenen mok met
zwarte
opdruk, er
naast een rode zakdoek, netjes opgevouwen, daarnaast een blauwe
halsdoek, eveneens opgevouwen.
Naast elke krib een houten
nachtkastje waarin stenen pot, die elke
morgen geledigd werd en daarna gereinigd met kresolwater. In het
laadje van het nachtkastje bevond zich een ijzeren lepel en
vork,
terwijl
boven op alleen brieven en potlood mochten liggen.
Tafelmessen waren er niet. Achter
elk nachtkastje was een muurkapstok
met 3 haken, waaraan hingen een lange blauwe overjas, een witte
werkbroek en witte handdoek.
De muren waren lichtzeegroen, de
verlichting bestond uit 2
vleermuisbranders en 2 gloeikousbranders met wit porceleinen
kapje.
De verwarming bestond uit grote
kachels, één per zaal,
met
kachelscherm. Verder bestond het meubilair uit een tweedeurs
zaalkast,
eveneens geelbruin geverfd, voorts twee lange tafels met banken,
allen
in
dezelfde kleur. Op de tafel een wit laken, echter tijdens de
maaltijden
een tafelzeil. Verder een leunstoel voor ernstige zieken,
terwijl een
exemplaar van blijvende voorschriften was opgehangen waarop te
lezen
stond :
Het is den zieken ten strengste
verboden op de ziekenzalen of gangen,
te rooken, te zingen of te fluiten.
Het is den zieken ten strengste
verboden, spijzen of dranken te
verwisselen of te verkoopen.
Het is den zieken verboden
postpakketten te ontvangen.
Het is den zieken verboden zich in
den tuin wanordelijk te gedragen,
zich in het struikgewas te begeven, of buiten de voetpaden te
loopen.
Bij overtreding zullen er
de strengste straffen volgen.
Het is den zieken verboden, zich
buiten in den tuin, of buiten op den
landweg met burgers in te laten.
De vloeren van de ziekenzalen waren
van Amerikaans grenen hout. Deze
werden elke morgen door lopende zaalpati&$235nten met een kamerbezem
geveegd, nadat er eerst natte theebladeren gestrooid werden.
Daarna
werd er gezwabberd met een natte dweil en overal stof afgenomen.
De
muilen werden elke
morgen gepoetst. Dit alles moest gereed zijn voor doktersvisite.
In de ledikanten lagen houten
onderlagen, waarop een strozak, daarop
een paardenharen of koeharen matras met peluw, alles uit
één
stuk. Deze werden elke morgen gekeerd. De bovenste deken moest
bij de
rode streep worden omgeslagen en met het bovenlaken netjes
worden
omgevouwen. Er werd streng op toegezien dat alle rode strepen
één lijn
vormden.
Nadat 's morgens om 7 uur alle
bedden waren opgemaakt en iedereen zich
gewassen had in het op de zaal aanwezige waslokaal, waarin zich
bevonden : 2 waskranen boven een zinken tafel, en een pot met
groene
zeep, werd het brood gedistribueerd.
Tevoren waren er door lopende
patiënten, platte witte borden
uitgedeeld. Dan kwam de onder-ziekenopzichter met de dieetlijst
en een
ziekenoppasser, welke een broodbak torste aan een riem over zijn
linker
schouder.
Zodra het brood uitgedeeld was door
de onder-ziekenopzichter, lichtte
deze de brievenbus en bracht de inhoud naar het Hoofdpostkantoor
op de
Jansplaats, nam daar de dienstpost en de post bestemd voor de
zieken in
ontvangst en keerde over de Steenstraat terug. Daar hing een
receptenbus voor de
patiënten van de buitendienst. Ook deze bus werd gelicht en
bezorgde hij de
recepten in de apotheek. Voor doktersvisite moest de post zijn
uitgedeeld.
Om 11 uur kwam hij terug op zaal
met de dieetlijst en deelde de pap of
soep uit. Deze werd dan opgediend in ronde witte kommen met een
dikke
rand.
De pap of soep zat in een grote
blauwe emaille ketel, van binnen wit.
Daarna ging hij met één of twee lopende patiënten,
met een
handwagentje door het struikgewas, het Noordpad af, naar de
Militaire
Bakkerij en Slagerij en
haalde daar brood en vlees voor de volgende dag.
Om 12 uur ging hij naar huis tot
één uur. Zodra de
patiënten hun boterham opgegeten hadden, werden er 2 lopende
patiënten aangewezen om de
platte borden en theemokken om te wassen, 2 voor zaalvegen en
zwabberen, en met de
ziekenoppasser, de overige opstaande patiënten, naar de kelder
geloodsd om
aardappels te schillen.
Kwart voor 9 moest iedereen op zaal
zijn voor doktersvisite. Daarna
gingen de lopende patiënten weer aardappelen schillen, om 11 uur
present
zijn voor de pap of soep. Daarna weer schillen, tot het klaar
was. Dan
mocht men
in de voortuin wandelen, daar stonden acht banken; deze tuin was
mooi,
aan de voorkant iets heuvelachtig.
Thans staan daar de dubbele woning
en de Militaire apotheek en
polikliniek, in 1907 en 1908 gebouwd. Voor die tijd stond er
alleen de
portierswoning.
In de tuin liep voortdurend een
tuinwacht, deze keek overal op toe, ook
wel eens een korporaal (lopend patiënt).
In de cantine gelegen naast de
apotheek, kon men 's avonds voor 3 cent
een puntzakje suiker kopen. Ons traktement als soldaat in het
hospitaal
bedroeg 4 cent per dag, m.a.w. er werd niet veel suiker
verkocht. Ook
kon men
daar kopen om 7 uur 's avonds, een mok met waterchocolade, a 2
ct.
Verder
postzegels, schrijfpapier, rooktabak met wit stenen pijp met
ijzeren
dop.
De nachtdienst-oppasser kreeg een
contrôleklok, waaraan bevestigd
een
briefje, vermeldende de verschillende tijden om te prikken,
verdeeld
over 9
stations. Wanneer er niet op de minuut af geprikt werd stond men
om 12
uur op het rapport en de chef ontzag niemand.
-----------------------------------------