Op 4 maart 1847 kwam in de
raad van Arnhem een aanvraag aan de orde van Albertus Burgers,
molenaar te Elden, om een wind- annex rosmolen voor het malen
van koren, run en mout te mogen oprichten aan de
Rosendaalseweg nabij het huis 'Schoonzicht' ter hoogte
van de Raapopseweg. Hiervan werd het volgende raadsverslag
gemaakt: 'Gelezen den Rekweste van Albertus Burgers, gericht
aan Zijne Majesteit den Koning, strekkende om in de gemeente
van Arnhem op te rigten eenen windkoorn, run en moutmolen, en
daaronder te plaatsen eenen rosmolen, betoogende dat hieraan
in de gemeente Arnhem eene dringende behoefte bestaat, en
verlangende dien molen te plaatsen in de gemeente van Arnhem
aan den Rozendaalschen weg, nabij Schoonzicht, op een streep
grond, hem af te staan door den eigenaar Hermanus Peeters.'
Naar de vraag of er behoefte aan een dergelijke molen bestond,
was reeds in januari 1847 door de stedelijke controleur bij de
belastingen, L. van Toll, een onderzoek ingesteld. Hij was
echter helemaal niet overtuigd van die dringende noodzaak.
Daartoe had hij zijn licht opgestoken bij verschillende
molenaars in de stad. Een van die molenaars was J.P.
Thomassen, eigenaar van een korenmolen aan de Amsterdamse
Straatweg. Deze had grote bezwaren tegen de komst van een
nieuwe molen en sprak de controleur daar op aan. Thomassen
exploiteerde toen reeds een stoomkorenmolen en kon - volgens
eigen zeggen - nagenoeg alle ingezetenen van Arnhem van meel
voorzien. Dit trok de controleur in twijfel, omdat er vanuit
Arnhem ook graan naar Huissen werd gezonden om daar te laten
malen. Maar volgens Thomassen kwam dat omdat die betrokken
molenaar bij zijn verhuizing naar Huissen al zijn klanten had
kunnen behouden. Wat het rekwest van Burgers betrof, legde van
Toll minder de nadruk op de noodzaak, maar zag het meer als
een poging om onder de stedelijke belastingen uit te komen.
Hij gaf de raad het volgende advies: 'Dientengevolge heb ik de
eer UEdAchtb. te dienen van berigt, consideratien en advijs:
dat mij uit voorschreven adres is gebleken, voor zooverre de
adressant daarstelt, dat er eene dringende behoefte aan eenen
dergelijken molen, als de adressant zoude willen oprigten,
bestaat, bezijden de waarheid is. dat mij, uit de ten dien
opzigte ingewonnen informatien, is gebleken, dat er onder de
molenaars zich bevinden, die behalve zij hunne kalanten
gerieven, daarenboven voor de gemeenten Elden, Driel, Elst en
Bemmel koorn malen; dat meermalen de koornmolenaar Thomassen
mij verklaard heeft, hij in staat zoude zijn, door zijne
stoomkoorn molen, zoo niet geheel, dan voor het grootste
gedeelte der Stads ingezetenen van gemalen koorn zoude kunnen
voorzien; dat die molenaar ook maalt run en mout en voorzien
is van een rosmolen.
Ik vind het punt, wáár deze molen zoude geplaatst worden zeer
gevaarlijk voor de stedelijke belastingen, daar dezelve
moeijelijk voor de surveillance is. Dat het waar is, dat er
granen naar buiten deze gemeente te malen gezonden worden, en
wel bij den molenaar onder de gemeente Huissen, doch deze
hebben geene andere redenen, dan dat die molenaar hier vroeger
dat bedrijf heeft uitgeoefend en zijn kalanten bij hem, op
zijn verzoek, bij zijne verhuizing gebleven zijn.
Ik geef UEdAchtb., om alle bovenstaande redenen, in bedenking,
om het gedane verzoek niet in te willigen, of zoodanig als
UEdAchtb. mogten vermeenen te behoren.
Hoewel er bij het, volgens het KB van 31 januari 1824 (de
voorloper van de latere Hinderwet), ingestelde onderzoek geen
bezwaren van de omwonenden waren binnengekomen, liet de raad
het advies van de stedelijk controleur zwaar wegen en weigerde
een gunstig advies aan het rekest te verbinden:
'En in aanmerking nemende, dat door de in deze gemeente
bestaande molens, waaronder één, welke door een stoomwerktuig
wordt gedreven, geene behoefte aan de oprigting van meerdere
molens bestaat, en dat het buitendien in het belang van de
belasting niet raadzaam is, althans ter bedoelde plaatse
zoodanige molen toe te laten. Heeft de Edelachtbare Raad
goedgevonden tegen het gedane verzoek te adviseren'.
Burgers liet zich echter niet uit het veld slaan en ruim een
jaar later, op 27 juli 1848, werd in de Arnhemse gemeenteraad
weer een verzoek om een windkorenmolen te mogen oprichten,
behandeld. In dit geval betrof de discussie een dubbele
aanvraag, want ook de molenaar Jacobus M. Kemperman uit
Huissen had een aanvraag voor een concessie ingediend bij de
provinciale overheid om een windkoren- en pelmolen te
mogen oprichten. Beide aanvragen werden gesteund door een
aantal stedelijke bakkers en meelverkopers, zoals H.J. van der
Horst en D. Hofmans.
Korenmolen De Kroon eind jaren 50. Op de stelling staat
molenaar J. Oostendorp, die in 1956 eigenaar van de molen
was geworden
Enkele molenaars, waaronder uiteraard
Thomassen met zijn stoommolen, maakten nog wel bezwaren tegen
de dreigende concurrentie, maar daar had de raad verder geen
boodschap aan. De concurrentie onder de korenmolenaars was
zeer groot. Elke uitbreiding werd nauwlettend in de gaten
gehouden en niet zelden kwam het voor dat er ter zake meteen
door meerdere molenaars bezwaarschriften werden ingediend.
Maar tijden veranderden snel en in tegenstelling tot een jaar
eerder, bleek er thans wel behoefte te bestaan aan nog een
korenmolen.
Uit het bijgevoegde rapport van de belastingcontroleur klonk
ineens een heel andere toon die door de raad werd overgenomen
'Overwegende dat bij vroegere declinatoire advijzen bij de
aanvragen tot oprigting van molens in deze gemeente destijds
minder behoefte aan dezelve niet alleen bestond, maar ook uit
het oogpunt der stedelijke belastingen, het aangewezen punt
tot de oprigting voor de zekerheid der Stedelijke belastingen
op het gemaal bedenkingen baarde en waaromtrent ten aanzien
van den grond op welke deze molens zullen worden daargesteld
niet die vreeze bestaat.
Overwegende dat evengemeld antidotaal rekwest (van Thomassen
c.s.) in strijd met het besluit van den 31 Januari 1824 , de
strekking heeft de concurentie tegen te gaan.'
Volgens de vroede vaderen waren er dan ook 'geen termen te
vinden om tegen de inwilliging der beide verzoeken te
adviseren.' Op 27 oktober 1848 kreeg Jacobus Kemperman een
bouwvergunning voor windkoren- en pelmolen en Albertus Burgers
voor een stenen windkorenmolen. Opmerkelijk was wel dat beide
molenaars hetzelfde perceel claimden, dat op dat moment nog
toebehoorde aan de tapper Johannes Bouwman. Op 11 augustus
1848 deelde deze het College van B&W mede dat hij de grond
beloofd had aan Burgers.
'De ondergeteekende neemt de vrijheid aan UEdel Achtbaren voor
te dragen, dat hij wel aan Albertus Burgers, koornmolenaar te
Elden, beloofd heeft dit stuk land No. 576 tot het bouwen van
een molen te zullen afstaan, maar dat hij noch dit noch eenig
ander stuk beloofd heeft aan J. Kemperman te zullen verkopen
of aftestaan, tenzij Albertus Burgers, den ondergetekende van
zijn belofte mocht willen ontslaan, die echter verklaard heeft
daartoe in geen geval te zullen overgaan, waarom hij verzoekt
dat aan denzelven Kemperman geen verlof tot het bouwen van een
molen op land aan den ondergeteekenden behoorende verleend mag
worden.'
Het betrokken perceel (sectie F 576) was oorspronkelijk 14.20
are groot en destijds als moesgrond in bezit van de koopman
Gerrit de Croes. Deze verkocht het perceel omstreeks 1841 aan
Bouwman, die enige jaren later het noordelijk deel (sectie F
780) aan de Amsterdamse Straatweg, ter grootte van 5.00 are,
ervan afscheidde en verkocht aan Albertus Burgers. Kemperman
viste weer eens achter het net. Al vanaf 1840 probeerde hij
vergeefs wederom vaste voet in Arnhem te krijgen. Acht jaar
nadien had hij eindelijk een vergunning, maar geen plaats om
de molen op te richten. Hij zocht nu verder zijn emplooi in
Huissen.
In de nabijheid van de plaats waar Burgers zijn molen wilde
bouwen, stonden al twee stellingmolens niet ver van elkaar,
namelijk 'De Harmonie' van eerdergenoemde Thomassen en een van
Van Vollenhove. De molen van laatstgenoemde stond ten noorden
van de Amsterdamse Straatweg en heette eigenlijk 'De
Verwachting', maar stond bekend als 'De Roode Haan' naar de
ernaast gelegen herberg met die naam. De molen van Burgers
werd 'De Hoop' genoemd, naar de gelijknamige molen in Elden,
waar Burgers waarschijnlijk eerder had gewerkt. Door wie
Burgers de stellingmolen liet bouwen, is niet bekend,
waarschijnlijk door de bekende Arnhemse molenbouwer Looman.
Wel exact bekend is de locatie van deze inmiddels reeds lang
verdwenen molen. Onderzoek in het kadastraal archief leverde
op dat hij gestaan moet hebben ten zuiden van de Amsterdamse
Straatweg, in een driehoek ten westen van de Frombergstraat en
ten oosten van de Rozenstraat. Op een kadastrale
hulpkaart, vervaardigd op 30 augustus 1848, staat het door
Albertus Burgers verworven perceel ingetekend met daarop de
plattegrond van een molen. De kadastrale omschrijving van het
perceel sectie F 780 was korenmolen, huis en erf, groot 5.00
are. Het is opmerkelijk dat de molen werd gebouwd tegen de
uiterste oostelijke rand van het perceel. De romp van de molen
grensde aan de moestuin van de buurman.
Ronde stenen bovenkruier met stelling - te zien vanaf
herberg De Roode Haan - aan de Amsterdamseweg ter hoogte
van de Frombergstraat.
Dit is de molen De Hoop van Albertus Burgers. De
kunstenaar is anoniem.
De exploitatie aan
de Amsterdamse Straatweg
Albertus Burgers, de nieuwe molenaar aan de Amsterdamse
Straatweg, was geboren te Bemmel op 21 januari 1822 als zoon
van het echtpaar Hendrik Burgers en Cornelia Jansen. Zijn
vader oefende daar het gecombineerde beroep van bakker-tapper
uit nabij het kasteel Kinkelenburg. Toen Albertus ongeveer 18
jaar oud was, vertrok het huisgezin naar de Millingerwaard,
waar Hendrik werkzaam was als steenovenbaas op de steenfabriek
van Arnoldus Terwindt. Drie zonen zochten eveneens een
toekomst in de baksteenindustrie en niet zonder succes. Maar
Albertus had andere ambities. Hij werd hoogstwaarschijnlijk
molenaar op de winkorenmolen 'De Hoop' te Elden.
Op 31 mei 1846 trouwdw hij te Arnhem met de 21-jarige Mina
Link, dochter van wijlen de Arnhemse paardenarts Johan
Gotfried Link en diens echtgenote Mientje Tubbing. Albertus
Burgers woonde tot 1870 aan de Amsterdamse Straatweg en
verhuisde toen pas naar Klarendal wijk L 483, later gewijzigd
in Klarendalseweg 86 (thans 82). Het echtpaar kreeg negen
kinderen: Hermina Antonia (1847), Johannes Hendrikus Godfried
(1848), Geertruida Wilhelmina (1851), Hendrikus (1855), Lucia
Willemina (1857), weer een Hermina Antonia (1860), Lucia
Theodora (1863-1868), Frederika Anna (1865), en weer een Lucia
Theodora (1868).
In de eerste jaren van zijn bestaan heeft 'De Hoop' enkele
uitbreidingen ondergaan. Het was de tijd dat de invloed van
buitenlandse industriële ontwikkelingen langzaam doordrongen
in Nederland. De uitvinding van de stoommachine door James
Watt in 1769 bracht grote mogelijkheden met zich mee, waarvan
ook de molens konden profiteren. Het aandrijven met behulp van
een stoommachine werd in het tweede kwart van de 19e eeuw
toepasbaar voor windmolens. J.P. Thomassen was een van de
eerste molenaars in Arnhem, die met een dergelijk
stoomwerktuig zijn molen liet draaien. Om een windmolen
draaiende houden, is de molenaar afhankelijk van voldoende
wind en die was niet altijd beschikbaar. Om dit probleem te
ondervangen waren er twee alternatieven: naast de molen een
roskorenmolen bouwen, of de windmolen geschikt maken voor
aandrijving van de maalstenen door een stoommachine.
Albertus Burgers koos vooralsnog voor het eerste alternatief
om zijn klanten constant van gemalen graan te kunnen voorzien.
De zaken gingen kennelijk voor de wind, want begin januari
1851 stuurde hij een adres aan de Koning 'om nevens zijnen
windkorenmolen eenen roskorenmolen te bouwen'. B&W van
Arnhem werden daarvan op 25 januari in kennis gesteld en op 15
maart 1851 werd het verzoekschrift in de Raad behandeld. Er
waren geen steekhoudende bezwaren ingediend en in april 1851
kreeg Burgers de gevraagde concessie om op het perceel sectie
F299 een rosmolen te plaatsen, onder de voorwaarde dat de
rosmolen alleen gebruikt mocht worden voor het malen van graan
en nimmer tegelijk met de windkorenmolen. In de periode
1848-1854 moest Burgers veel investeren. Daartoe leende hij
geld bij een van zijn Klanten, de meester-broodbakker Johannes
Wolters van der Weij. In november 1853 was dat fl. 300,-; in
mei en juni 1854 een gezamenlijk bedrag van fl. 800,- en in
januari 1855 nog eens fl.300,-. Genoemde bakker had zijn
bakkerij en winkel op de Korenmarkt, hoek Muntersteeg.
Minder zorgen hoefde Burgers zich te maken over de
grondbelasting, omdat beide molens en het woonhuis gedurende
acht jaar na de bouw waren vrijgesteld van de belasting op
gebouwde eigendommen. Deze vrijstelling was bepaald bij de wet
van 28 maart 1828. Mogelijk heeft Burgers bij zijn aanvraag
ook gedacht aan het malen van mout voor de naast zijn
molenbedrijf gelegen bierbrouwerij 'de Kroon' van de firma
Werthemann en Türstig. Het is echter niet bekend of hij de
brouwerij tot zijn klanten kon rekenen. De meeste afnemers
waren plaatselijke bakkers, zoals de eerder genoemde Wolters
van der Weij en de meelverkopers D. Hofman c.s., die hem bij
zijn aanvraag hadden gesteund. Een heel belangrijke klant was
echter de garnizoensbakkerij aan de Klarendalseweg, die het
brood bakte voor de in de Willemskazerne gelegerde 'Gele
Rijders'.
Burgers kocht begin jaren vijftig van zijn buurman een smalle
strook grond van 1.30 are, waardoor de molen op het erf een
meer centrale ligging kreeg. In 1852 bouwde hij ook een
woonhuis bij de molen. Het molencomplex kwam hiermee op een
totale oppervlakte van 6.30 are en bestond uit een korenmolen
(sectie F850), groot 1.30 are, een rosmolen (sectie F 849),
groot 1.40 are en een woonhuis met erf (sectie F 851), groot
3.60 are.
De zaken gingen nog steeds voorspoedig. De rosmolen was pas
enkele jaren in gebruik of de lichtelijk gehandicapte Burgers
- hij had een verdikking aan zijn linkerhand - onderkende de
voordelen van een stoommachine en wilde ook met zijn tijd
meegaan. Op 12 december 1853 verzocht hij 'om zijne windmolen
in te rigten tot stoomkorenmolen'. Het besluit om een
stoommachine te installeren was niet gebaseerd op economische
gronden, maar ingegeven door de wens de continuïteit van het
malen te verzekeren - een organisatorische verbetering dus. De
wind was namelijk geen bedrijfszekere factor. Begin januari
1854 werd hem de vergunning verleend met inachtneming van de
noodzakelijke aanpassingen. Zo moest voor de brandveiligheid
de houten schuur waarin de rosmolen was geplaatst, worden
afgebroken en vervangen door een stenen gebouw, bedekt met
aangestreken pannen. Dit lokaal was bestemd voor de
stoommachine. De zoldering moest minstens twee meter boven de
stoomketel worden aangebracht en de schoorsteen, die van een
behoorlijke hoogte moest zijn, mocht niet tegen de molen
worden aangebouwd. De laatste voorwaarde was dat binnen één
jaar na afgifte van de vergunning de zaak in exploitatie moest
zijn. De rosmolen bleef wel bestaan, maar werd kennelijk niet
meer gebruikt. In de Provinciale Verslagen van Gelderland over
de jaren 1855 tot 1869 wordt Burgers genoemd als exploitant
van een stoomkorenmolen met één stoomketel met een
vermogen van 8 PK.
In 1864 kocht Burgers op de
Mussenberg voor fl. 3.000,- een stuk grond ter grootte van
26.10 are van het St. Catharina Gasthuis. Dit perceel was
sinds 1614 in eigendom van deze liefdadige instelling. Na
verloop van 2,5 eeuw had dit perceel nog exact de zelfde vorm.
In 1870 richtte hij zijn blik daarheen en verkocht het
molencomplex aan de Amsterdamse Straatweg aan de Arnhemse
architect Jan Hendrik Persijn. Nog hetzelfde jaar werden de
molen en het huis afgebroken. De oude stenen werden voor het
merendeel gebruikt voor de bouw van een nieuwe molen op
Klarendal. Waarom Burgers een andere locatie voor zijn
molenbedrijf zocht, is niet duidelijk. Misschien bood de
architect als projectontwikkelaar een dusdanig hoog bedrag dat
hij daarvoor de molen kon afbreken en elders opbouwen, een
jaar klandizie kon missen en nog geld overhouden ook. Er gaat
ook een verhaal dat de molenaar door de commandant van het
garnizoen gedwongen zou zijn om de molen in de richting van de
militaire bakkerij te verplaatsen. De molen aan de Amsterdamse
Straatweg zou te ver weg zijn en wilde de molenaar de
klandizie behouden, dan moest 'de berg maar naar Mohammed'
komen. Het is een wat ongeloofwaardig verhaal. Op de eerste
plaats omdat de afstand tot de garnizoensbakker voor de
militaire autoriteiten niet van belang kon zijn; Burgers moest
het meel daar brengen en het graan moest hij
hoogstwaarschijnlijk aan de Rijnkade halen, want de benodigde
hoeveelheden tarwe konden door de boeren in de omtrek niet
worden geleverd en moesten dus per schip worden aangeleverd.
De nieuwe molen werd op Klarendal gebouwd. Die naam is
afgeleid van het voormalige landgoed Klarenbeek, dat zich
uitstrekte tussen de Velperweg, Hommelseweg, Stenen Tafel,
Hoogte Tachtig en het landgoed Bronbeek. Door zijn relatief
lagere ligging was de locatie op Klarendal, waar de molen
nagenoeg als eerste bouwwerk op de heuvel werd gebouwd, minder
gunstig dan aan de Amsterdamse Straatweg, waar de molen aan de
Rijnzijde op de hoge Veluwerand had gestaan. Bij de bouw van
de molen was alleen het oudste deel van de Catharijnestraat
aangelegd. Deze straat loopt van de molen naar het
Velperpoortstation en is nog steeds gedeeltelijk bebouwd met
bejaardenwoningen van de Drie Gasthuizen. Deze woningen, die
gebouwd werden na de cholera-epidemie in 1866, kregen als
eerste in Arnhem riolering.
Burgers had ter vervanging van zijn concessie aan de
Amsterdamse Straatweg een nieuwe vergunning gekregen 'tot
oprichting eener stoom-koornmolen in Klarendal, gedreven door
een stoomtuig van 8 PK'. Op de door hem van het St. Catharina
Gasthuis gekochte grond had hij zes arbeiderswoningen laten
zetten aan de huidige Oogststraat. Van de afbraak van de oude
en de opbouw van de nieuwe molen is niet veel bekend, alleen
dat de molenmaker uit Deventer kwam. In 1870 kwam de molen
gereed met een aparte ruimte voor de stoommachine en enige
tijd later ook een paardenstal. Burgers noemde de nieuwe molen
'De Hoop', later heeft Reijmes de molen omgedoopt met de
huidige naam 'De Kroon'. Burgers liet ook een nieuw woonhuis
bouwen op de hoek van de Klarendalseweg en de Oogststraat,
waar thans de Gebroeders Oostdam hun zaak hebben. In de muur
van dit pand bevindt zich nog een gevelsteen met de naam van
de eerste bewoner.
Gedeelte van een kadastrale
hulpkaart uit het dienstjaar 1872. Op het perceel
staan de molen met daartegenaan de paardenstal en
een aparte ruimte voor de stoommachine ingetekend.
Al deze opstallen vormden met de grond eromheen
het kadastrale perceel C nr. 3187. Het gearceerde
perceel rechts aan de Klarendalseweg was de woning
van van Albertus Burgers (sectie C nr 3188). De
zes arbeiderswoningen die aan de Oogststraat
stonden, zijn te situeren op de plaats waar een
inham is getekend langs het smalle deel van het
perceel.
|
De exploitatie in
Klarendal
Burgers had een kapitale molen laten bouwen,
bijna 20 meter hoog, met maar liefst zeven koppels
maalstenen. Drie koppels werden met windkracht
aangedreven, zoals dat thans nog het geval is. Vier
koppels op de huidige graanzolder konden door de
stoommachine worden aangedreven.
Hoogstwaarschijnlijk was zijn zwager, de timmerman
Frederik Orth, sinds 1850 gehuwd met Antonia Link,
financieel bij de molen betrokken en daardoor
mede-eigenaar.
Er waren in die tijd, naar zeggen, acht
molenaarsknechten werkzaam en enkele paarden voor
het vervoer van graan en meel. De garnizoensbakkerij
lag op ongeveer 300 meter afstand van de molen,
achter het zogenaamde Klein Arsenaal. De molen stond
aanvankelijk midden in het open veld buiten de stad.
De rogge, haver en gerst kwamen uit de omgeving. In
1874 werd de stadsuitbreiding van Arnhem met nieuw
elan ter hand genomen en werden in de wijk Klarendal
geleidelijk nieuwe straten aangelegd.
Albertus had weinig geluk en heeft niet lang gemalen
op Klarendal. Zijn vrouw Mina Link overleed reeds op
12 februari 1873 en ook hij stierf betrekkelijk
jong, op 59-jarige leeftijd op 4 maart 1881. Er
leefden toen nog zeven kinderen, waarvan Johannes
afstand had gedaan van zijn erfrecht, zodat de
boedel verdeeld werd onder de zes resterende
kinderen, waarvan drie nog minderjarig waren.
Geertruida Wilhelmina (1851-1893) was inmiddels
getrouwd met de meester-smid Fransiscus Lambertus
Frenck, die aan de Hommelseweg 19 zijn smederij had.
Hij werd voogd over de minderjarige kinderen.
Albertus' zoon Hendrik was sinds 1878 molenaar op
vaders molen. Uit de Memorie van Aangifte bleek dat
Albertus inderdaad maar voor de helft eigenaar was
van de korenmolen en de bijbehorende huizen:
- R 1425: huis en
erf
97 centiare
- R 1427:
idem
85
centiare
- R 1428:
idem
80 centiare
- R 1429:
idem
90 centiare
- R 1430:
idem
90
centiare
- R 1431: molen, machinekamer en erf
11.90
are
- R 1435: huis en erf
1.50 are
Wel was hij voor het geheel eigenaar van een
perceel grond aan de Klarendalseweg (sectie R
1424), groot 26.20 are.
De netto erfenis bedroeg fl. 2598,49, geen al te
groot bedrag.
Tussen Hendrik Burgers en zijn zwager Frenck
boterde het kennelijk niet. Tot 1866 werd de molen
door de Erven Burgers verder geëxploiteerd, maar
in dat jaar kwam de concessie op naam te staan van
Lambertus Frenck. Hendrik Burgers die sinds 1883
een concessie had voor een magazijn van
brandstoffen aan de klarendalseweg nabij de molen,
begon in 1886 een eigen stoommaalderij in de
Oogststraat. De stoommachine in de maalderij van
Burgers had maar een vermogen van 7 PK, terwijl
Frenck er een van 12 PK had geïnstalleerd.
Bovendien werkten bij hem op de Klarendalse molen
twee molenaarsknechten. Veel succes had Hendrik
Burgers niet met zijn eigen onderneming en reeds
in 1889 keerde hij terug als pachter van de
ouderlijke molen. Na het overlijden van zijn
zuster Hermina Antonia Burgers op 25 augustus 1891
vond er bij onderhandse akte van 28 augustus 1891
een boedelscheiding plaats, waarbij smid F.L.
Frenck als de meest vermogende, zijn zwager en
schoonzusters uitkocht en molen en woningen in
eigendom verwierf.
Zijn zwager Hendrik Burgers bleef huurder van de
molen voor fl. 15,75 per week. Bij hem werkten een
volwassen knecht en nog een jongen. Na het
overlijden van Geertruida Frenck-Burgers op 17
maart 1893 vond op 10 juni daaropvolgend wederom
een boedelbeschrijving plaats.
Frenck hertrouwde met Christina Antoinette van
Haren. Zij overleed al op 27 oktober 1899. Omdat
zij in gemeenschap van goederen met Frenck gehuwd
was en geen testament had nagelaten, ging de helft
van de bezittingen naar haar moeder, broers en
zusters. Deze aanslag op het familiekapitaal zal
Frenck wel genoodzaakt hebben om de molen te koop
aan te bieden. Hendrik Burgers, die de molen nog
steeds in pacht had, was inmiddels gehuwd met
Elisabeth Hiemstra en woonde aan de Steenstraat
103. Hij zag nu zijn kans schoon en kocht zijn
vaders molen terug.
|
Detail van een kaart uit 1634 door Nicolaas en
Isaäc van Geelkerken. Op de kaart staan de percelen
ingetekend die eigendom waren van het Sint
Catherinae Gasthuis in Arnhem. Het perceel B, ten
noordwesten van de Klarendalseweg, was in 1614
opgedragen aan het Gasthuis. In 1864 kocht Albertus
Burgers dit perceel (26,10 are groot) van het
Gasthuis met de bedoeling er en molen op te bouwen.
Op het moment dat Burgers het perceel kocht, had het
nog exact dezelfde vorm als tweeënhalve eeuw
daarvoor.
|
Rechts op de achtergrond de Klarendalse molen De Hoop,
die sinds 1906 door de toenmalige eigenaar Derk Jan
Teijmes tot De Kroon werd omgedoopt.
De woningen aan de Akkerstraat links, werden na de
eerste sanering van Klarendal omstreeks 1880 gebouwd
De
verkoop van de molen in 1901
De advertentie in 'De Molenaar'
uit 1901, waarin de verkoop van de wind- en
stoomkorenmolen De Hoop aan de Klarendalseweg
werd aangekondigd.
|
In 1901 werd de molen per advertentie
in 'de Molenaar' te koop aangeboden en op 9 april
vond in het Centraal Gebouw te Arnhem de publieke
veiling plaats. In een annonce werd de molen als
volgt omschreven: 'Een in volle werking zijnde wind-
en stoomkorenmolen, genaamd 'De Hoop', met
machinegebouw, stal, bergplaatsgebouwen van liggend
en bijbehorend terrein, staande en gelegen aan den
Klarendalscheweg. Bij het kadaster dier gemeente
bekend in Sectie R 3983 als molen, stal,
machinekamer en erf, groot 10are en 34 ca, met alle
tot uitoefening van het in dit perceel uitgeoefend
wordende molenaarsbedrijf behoorende machinerieën en
verdere gereedschappen, voor zooverre deze aan de
verkopers toebehoren. Verhuurd aan den heer Hendrik
Burgers voor fl. 16,50 per week, voor wiens rekening
daarenboven is het geheele onderhoud en de nodige
vernieuwingen van al het gaande en draaiende werk
van de molen in den uitgebreidste zin'. Hendrik
Burgers had een stroman, de timmerman W.J.G.
Grebnau, opdracht gegeven tijdens de verkoop als
zijn zaakgelastigde op te treden. Hij moest opbieden
tegen een andere gegadigde, de landbouwer Jan Willem
van Rooijen Evertszoon uit Wageningen. Burgers won
het pleit met een bedrag van fl. 11.535,- voor de
massa.
Hierin zat fl. 5.900,- voor de molen c.a. op 10
april 1901 werd de molen aan de Klarendalseweg op
zijn naam overgeschreven. Hendrik heeft er echter
niet veel plezier van kunnen hebben, want hij
overleed nog geen twee jaar later, op 9 november
1903 in zijn huis aan de Driekoningenstraat 20.
In 1906 verkocht zijn weduwe Elizabeth Hiemstra, die
hertrouwd was met W.F. Ruutz en in Enschede woonde,
het gehele molenbedrijf aan de reeds sinds 1902 in
de Verlengde Paulstraat 6-8 wonende molenaar Derk
Jan Reijmes. Misschien was hij wel meester-knecht
bij Burgers. Derk Jan Reijmes was geboren te Zelhem
in de Achterhoek op 8 januari 1860. Hij woonde
achtereenvolgens in Renkum en Rheden. Hij was
getrouwd met de zes jaar oudere Jantje de Wit (*
Barneveld 1853), dochter van Gijsje de Wit. Zij
overleed te Arnhem op 12 januari 1930. Derk Jan
overleed te Arnhem in 1941. Het gezin telde minstens
drie zonen, Dirk Jan (* Rheden 1885), Abraham (*
Rheden 1886) en Berend Willem Reijmes (* Rheden
1891).
Reijmes noemde de molen voortaan 'De Kroon',
waarschijnlijk omdat een 'eigen' molen de kroon was
op zijn jarenlange zwoegen op andermans molens. Het
jaar erop verving Derk Jan Reijmes de stoommachine
door een zuiggasinstallatie, geplaatst in de
graanmaalderij aan de Klarendalseweg 87. Door de
gemeente Arnhem werd financiële medewerking verleend
voor het aanbrengen van de noodzakelijke
verbeteringen aan de korenmolen.
Op 29 januari 1913 trad de 27-jarige molenaar Dirk
Jan Reijmes in het huwelijk met de 24-jarige
timmermansdochter Hermina Bierhof uit Arnhem. Of
Derk Jan molenaar was op de Klarendalse molen is
niet duidelijk, want hij staat niet vermeld in de
Arnhemse kiezerslijsten noch adresboeken van die
tijd.
Abraham Reijmes, geboren te Rheden op 18 september
1886, was bij het huwelijk van zijn broer in 1913
nog 'machinist', maar wordt later molenaar genoemd.
In het Arnhems adresboek van 1918 wordt hij als
'magazijnknecht' vermeld, wonende in de Verlengde
Paulstraat 1. Hij trouwde met Johanna Wilhelmina
Hoegen (* Renkum 19-10-1887)en betrok een woning in
de Willem Hovylaan 4. In 1939 woonde Abraham aan de
Agnietenstraat 179. De jongste zoon Berend Willem,
geboren te Rheden op 30 november 1891, woonde in
1940 nog steeds in het ouderlijk huis aan de
Verlengde Paulstraat 6-8 naast de molen. Na de dood
van zijn vader in 1941 verliet ook hij het huis.
Kennelijk is kort daarna de molen verkocht aan Jan
Oostendorp. In de Verlengde Paulstraat 6-8 kwamen
nieuwe bewoners, totdat in 1953 van het huis een
opslagruimte werd gemaakt.
|
Wel en wee tot 1940
In de jaren twintig van deze
eeuw vonden weer grote stadsuitbreidingen plaats. Voor dit
doel werd veel zand afgegraven rond de hooggelegen
Hemonylaan tot aan de molen. De zandafvoer geschiedde met
de gemeentelijke elektrische tram. Gecombineerde ritten
met zand en passagiers waren toen geen uitzondering. Als
gevolg van de afgravingen van het omliggende terrein kwam
de ingang van de molen boven het maaiveld te liggen en
moest de grond in en om de molen verlaagd worden en zakten
de deuren een meter. Het daardoor ontstane gat boven de
deuren is toen op een 'vreemde', doch eenvoudige manier
met hout en kleine raampjes dichtgemaakt. De molen die in
de loop der jaren aardig ingebouwd raakt, ondervond door
zijn hoogte toch betrekkelijk weinig windbelemmering.
Alleen vanuit het noordoosten, waar thans nog op korte
afstand een uit 1902 daterend hoog schoolgebouw staat,
werd zoveel windbelemmering ondervonden, dat bij wind uit
die hoek, malen en zelfs 'voor de Prins draaien' vrijwel
onmogelijk was.
Op zaterdag 13 juli 1933, kort na de opening van een
Klarendalse feestweek, begaf een gedeelte van de stelling
het. Hierop hadden enige uren daarvoor nog notabelen
trompetters gestaan om de feestelijkheden vanaf die molen
officieel in gang te zetten.
De Klarendallers lieten het er niet bij zitten. Nog
tijdens de feestweek werd een actie gestart voor het
herstel van de stelling. Hierbij bleek dat ook de molen
enige renovatie behoefde. De wieken waren dermate
doorgeroest dat het draaien ermee gevaar kon opleveren.
Reijmes was dan ook 1935 van plan de molen van zijn
wieken te ontdoen, want hij kon het alleen met de gasmotor
ook af. Tegen deze aantasting van de molen kwam de
vereniging 'De Hollandshe Molen' in het geweer en deed een
beroep op de Arnhemse burgerij. Aanvankelijk had de
Arnhemse raad een bedrag van fl. 400,- beschikbaar
gesteld, maar de Gedeputeerde Staten van Gelderland
onthielden hun goedkeuring aan dit raadsbesluit. De
toenmalige burgemeestser H.P.J. Bloemers deed op 12 april
1936 eveneens een beroep op de bevolking. Met kwartjes,
guldens en een enkel tientje kwam het benodigde bedrag bij
elkaar en op 18 augustus van dat jaar werd de herstelde
Klarendalse molen in aanwezigheid van de burgemeester weer
in gebruik gesteld.
In dat jaar werd in de aanbouw naast de molen een
dieselmotor geplaatst, die na de stoommachinen en de
gasmotor, de aandrijving van de maalstenen overnam.
In de tweede helft van de jaren dertig raakte het malen
met de wind meer en meer op de achtergrond. Dit gold ook
voor de molen 'De Kroon'. De eigenaars raakten in
financiële moeilijkheden, waardoor een aantal
noodzakelijke herstellingen aan de molen achterwege
bleven. De reddende hand werd toen toegestoken door de
'Stichting Commissie van Samenwerking voor Bijzondere
Nooden' te Arnhem en met haar financiële steun werd de
molen weer maalvaardig gemaakt.
Na restauratie werd op 18 augustus
1936 molen De Kroon, in aanwezigheid van
burgemeester H.P.J. Bloemers (voorgrond midden),
weer in gebruik gesteld. De man met baard rechts van
het gezelschap is molenaar Derk Jan Reijmes.
De oorlogstijd 1940-1945
Voor veel molens is de oorlogstijd zeer belangrijk
geweest, voor andere echter betekende het een definitief
einde. in Nederland zijn veel molens door
oorlogshandelingen en boze opzet van de bezetter
verdwenen. Andere molens maakten in deze periode een
herwaardering van het malen met windkracht mee. Ook voor
molen 'De Kroon' werd de windenergie belangrijk en is er
in deze periode veel gemalen. Volgens overlevering werd de
molen ook door het verzet gebruikt als 'seinmolen', dat
wil zeggen dat bepaalde voornemens van de bezetter door
wiekstanden of door het bevestigen van zakken aan de
wieken tijdig aan de betrokken personen werden de
doorgegeven. De Slag om Arnhem en de daaropvolgende
evacuatietijd is de molen redelijk goed doorgekomen. De
zeilen werden 'uitgeleend' aan de molenaar Strijbosch voor
de molen St. Martinus te Didam. Hier bewezen ze in die
stroomloze tijd goede diensten voor de voedselvoorziening.
Derk Jan Reijmes maakte het allemaal niet meer mee, hij
overleed reeds in 1941 en de molen 'De Kroon' kwam nu in
handen van zijn zoon Bram.
Molenaar Bram Reijmes en zijn
handelswaren, december 1957.
|
Na de
oorlog
Na de bevrijding heeft 'De Kroon' korte tijd
'de wind in de zeilen' gehad. In 1952 werd de
molen gerenoveerd en een nieuw wiekensysteem
werd aangebracht, bestaande uit fokwieken naar
een uitvinding van ir. Ph. Fauël. Tijdens de
Klarendalse molenweek, die na deze restauratie
werd gehouden, werd een speciaak molenlied ten
gehore gebracht:
'Nu
viert jong en oud in Klarendal feest.
Het is de dag der heropening.
Van het stukje oudheid, dat nu blijft
staan
En dreigde verloren te gaan.
Het bleef voor de stad Arnhem bewaard.
O, molen, jij was het toch waard.
|
Molenaar
Bram Reijmes
|
In die tijd trad Joop
Malisse op als tweede molenaar naast Bram
Reijmes. Het onderhoud aan de molen bracht
steeds grotere kosten met zich mee, terwijl de
opbrengsten uit het maalbedrijf terugliepen.
Kort na de restauratie in 1952 gaven de
molenaars te kennen dat de molen niet meer
rendabel was. Joop Malisse werd chauffeur bij
het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Arnhem en
alleen in de avonduren werd er door hem nog
wat gemalen.
Stichting
'Vrienden
van de Klarendalse Molen'
|
Hier is de oude
fundering blootgelegd van de 'hulp' dieselmotor
voor aandrijving van de molenstenen.
|
In
1954 werd een
stichting 'Vrienden van de Klarendalse Molen' in
het leven geroepen om de molen te behouden. De
stichting haalde in korte tijd ongeveer duizend
leden bij elkaar. Begonnen werd met het houden van
een grote tentoonstelling van schilderijen, etsen
en tekeningen van Arnhemse kunstenaars. Dit werd
een groot succes. Een tegenslag was echter nog
hetzelfde jaar de constatering van de molenaar dat
er scheuren in een roede van het gevlucht zaten en
het onverantwoord was om nog verder te draaien.
De molen was in 1956
in handen gekomen van Johannes Oostendorp,
molenaar uit Wageningen. In mei 1964 werden op
last van de gemeente Arnhem de roeden uitgenomen.
In het kader van de stadsvernieuwing wilde de
toenmalige wethouder mr. H.H.J. Bisterbosch de
molenromp zo snel mogelijk slopen. Daarom werd ze
met een pennenstreep van de gemeentelijke
monumentenlijst geschrapt. Na sloping kon er een
rechtdoorgaande verbinding worden gemaakt via de
Catharijnestraat en het punt Onder de
Linden-Hommelseweg-Moscowa, met het doel Arnhem
een nieuwe in- en uitvalsweg te geven. Tegen deze
plannen kwam echter veel verzet. Reeds in het
najaar van 1963 waren J. Malisse, H. Heideveld en
H. Truin bijeengekomen om de in slaap geraakte
stichting tot behoud van de molen weer nieuw leven
in te blazen. De notariële akte van de nieuwe
stichting passeerde op 16 juni 1964 bij notaris
Bruins. Het eerste belangrijke succes werd behaald
in 1965 toen onder zware druk van de stichting de
romp op de Rijksmonumentenlijst werd geplaatst,
ondanks de hardnekkigheid waarmee de gemeente haar
sloopplannen wilde doorvoeren. Pas eind jaren
zestig liet de gemeente haar plannen varen. veel
gesprekken werden in die tijd gevoerd met de
nieuwe eigenaar Jan Oostendorp, die inmiddels
geheel op diervoeders was overgegaan. Zijn zoon
Steven Jan Oostendorp werd op 1 december 1971
eigenaar van de molen. Nu was hij het die de molen
wilde slopen en er een pakhuis voor in de plaats
wilde zetten. In juni 1972 begon hij met
voorzichtige afbraak door de baard met de naam "De
Kroon' er af te halen, omdat deze volgens zijn
zeggen gevaarlijk los zat. |
De 'Stichting
Vrienden van de Gelderlandse Molen'
In 1966 werd de
eerder genoemde stichting uitgebreid en vervangen door een
provinciaal werkende 'Stichting Vrienden van de Gelderse
Molen', aangeduid als SVGM. De Stichting onderhandelde met
gemeente, provincie en rijk. Een van de doelstellingen was
het behoud van molen 'De Kroon' als laatste van de originele
windmolens, die Arnhem ooit bezeten heeft sinds de stad in
1233 stadsrechten kreeg. Er werden plannen gemaakt, maar
afwachten was geboden. De Stichting heeft ruim tien jaar
moeten vechten om uiteindelijk 'De Kroon' voor het
symbolische bedrag van één gulden te kunnen verwerven. De
omringende grond werd voor een bedrag van fl. 8.000,- van de
toenmalige eigenaar gekocht. Dit geschiedde bij notaris
Bruins op 27 december 1974 door het dagelijks bestuur van
SVGM bestaande uit voorzitter A.J. Kip, secretaris mej.
A.L.Th. van Lier en penningmeester L. Borgadijn. Hiermee was
de SVGM de tiende eigenaar van deze molen geworden.
De molen of althans wat
er toen nog uitwendig van over was, bestond uit een romp met
een levensgevaarlijke stelling en een kap waar wind, regen
en vogels vrij spel hadden. Het geheel was aan het verzakken
en instortingsgevaar was niet denkbeeldig. Maar volgens
deskundigen was het nog net niet te laat om de molen van
zijn ondergang te redden. Een ingrijpende restauratie was
noodzakelijk. Door allerlei activiteiten, waaronder een
lucifer-actie, Weense avond, modeshow, voetbalwedstrijd,
loterij etc., werd wederom geld ingezameld om het benodigde
startkapitaal te verwerven. De 'Arnhemse Courant' adopteerde
de molen en het gevolg was een continue publiciteitssteun.
De journalist Walter Hendriks raakte volledig in de ban van
de molen, op het laatst wist hij alles van de molen af en
hielp af en toe daadwerkelijk mee aan de restauratie. Zo
kwamen allerlei fondsen, bijdragen, giften en subsidies
bijeen. een orgineel idee had notaris Mr. H. Bruins ter
gelegenheid van zijn ambtsjubileum. Hij opende een rekening
voor het ontvangen van geschenken 'ten behoeve van de
restauratie van"De Kroon"'. De opbrengst was enorm, ruim
14.000 gulden. Daarna kon het groene licht worden gegeven
voor het herstel.
Doordat er in de jaren
twintig zoveel zand in en buiten de molen was weggegraven,
bleek de molenfundering nog maar 30 centimeter diep in de
grond te zitten. De molen was door verzakking ernstig
gescheurd.. Als remedie werd besloten een nieuwe
betonfundering aan te brengen. Om verder scheuren en breken
tegen te gaan, werd de molen tijdens de werkzaamheden als
een rollade verpakt in baddingen en gespannen staalkabels.
Het metselwerk onderging een grondige beurt, want de
opgelopen oorlogsschade was in 1945 maar provisorisch
hersteld. Nadat dit gereed was, werd de romp uitwendig
opnieuw geteerd. De paardenstal werd tot de grond toe
afgebroken en opnieuw opgebouwd. Het schilderwerk aan de
paardenstal, het schoonmaken van de molen en diverse hand-
en spandiensten aan het binnenwerk werd door vrijwillige
hulp van molenaars uit de omgeving verricht.
Op 10 september 1976,
dus al binnen anderhalf jaar na de verwerving, werd door
molenmaker H. Groot Wesseldijk uit Lochem de nieuwe kap op
de romp geplaatst. In oktober werden de roeden gestoken en
op 19 november 1976 was het zover dat de molen ter
gelegenheid van het passeren van de Sinterklaasoptocht, voor
het eerst na twintig jaar weer kon draaien. Op 2 april 1977
was er groot feest in Klarendal, de gerestaureerde molen
werd met officieel vertoon en veel publiciteit weer in
gebruik gesteld. Alles wat er bij hoorde was present:
paarden, ruiters, hoornblazers, trompetters, attracties,
muziek, tromgeroffel, majorettes, vrouwen in klederdracht,
luchtballonnen en postduiven. De wieken waren versierd met
vlaggen, de zon straalde en er stond een straffe wind.
Sprekers vertelden over de moeizame weg die de SVGM had
moeten gaan om de enige windmolen van de stad Arnhem voor
het nageslacht te behouden. Door stug volhouden van een
aantal enthousiaste mensen, waaronder vrijwillig molenaar
Malisse was het er gelukkig toch van gekomen. Dr. H.J. van
Eck, oud-voorzitter van de Provinciale Molen Commissie,
lichtte de vang en de directeur van de 'Arnhemse Courant'
bood een herinneringsplaquette aan. Met een drukbezochte
receptie in de paardenstal werd deze feestelijke dag
besloten. 's Avonds prijkte de molen in een zee van licht,
terwijl aan de voet ervan de kermis, braderie en winkelweek
van de Klarendalse Winkeliersvereniging in feestelijke sfeer
nog even doorging.
Het volgende karwei
diende zich aan, namelijk de molen draaiende te houden en
daadwerkelijk weer graan te malen.
J. Malisse en S.
Stegeman waren tot 1980 de eerste vrijwillige molenaars. Zij
hebben allerlei initiatieven ontplooid. Op de begane grond
kwam een winkeltje, waarin de producten van de molen en
aanverwante artikelen verkocht werden. Sinds die tijd wordt
er ook weer voor enkele Arnhemse bakkers en particulieren
tarwe gemalen. De voormalige paardenstal fungeert sinds 1977
als kantoor, vergaderruimte voor de SVGM en studieruimte
voor aankomende vrijwillige molenaars. Ook werd er een
bibliotheek gevestigd met een uitgebreide collectie
'molenboeken', waaronder de 'Wiesner-collectie'. Voorts werd
een aanvang gemaakt met de verzameling van schaalmodellen
van Nederlandse windmolentypen. In 1988 werd voor de
windstille dagen op de molen 'De Kroon' een maalkoppel met
elektrische aandrijving geïnstalleerd.
Op een kwade dag, eind
1984, moest de vorige eigenaar J.S. Oostendorp, die naast de
molen zijn kleindier-voedingsmiddelen-handel dreef, wegens
faillissement zijn zaak sluiten. Door het beëindigen van de
voederhandel kwamen diverse muizenfamilie hun eten in de
molen halen. Slechts met veel moeite kon hieraan een einde
worden gemaakt. Het sluiten van deze dierenspeciaalzaak had
tot gevolg dat ook de molen een gevoelige terugloop van
klanten te verwerken kreeg. In het leeg gekomen pand werd
een 'Erotheek' gevestigd en de combinatie van erotiek en
meel is niet een voor de hand liggende. Integendeel.
De jaren negentig
Door de steeds hoger
wordende omringende bebouwing werd de windvang
voor de molen steeds slechter, onregelmatiger en
daardoor gevaarlijker. De molenaar kan geneigd
zijn om dan meer zeil voor te leggen.
Plotselinge windvlagen uit en iets andere
richting om een hoog gebouw heen kunnen hem in
dat geval echter verrassen. De wind komt dan als
het ware in een stroomversnelling op de molen
af. Om een en ander beter op te vangen, nam het
bestuur van de SVGM in 1994 het besluit het
oud-Hollandse wieksysteem te vervangen door
fokwieken met remkleppen. Door het instellen van
deze remkleppen kan men te hoge snelheden min of
meer automatisch afremmen. Ter gelegenheid van
die vervanging werd ook overgegaan tot een
algemene restauratie van het muurwerk en enkele
onderdelen van de stelling en de
staartconstructie.
Als eerste werd nog in 1994 de
staartbalk vervangen, die toen hij er eenmaal af
was, veel slechter bleek dan aan de buitenkant
te zien was. Op 26 september 1996 werden de
roeden gestreken en de as uit de molen getakeld.
Het transport van de roeden met hun lengte van
23 meter leverde geen problemen op en de
onderdelen kwamen veilig aan in de werkplaats
van molenmaker H. Vaags in Aalten.
Helaas bleek toen dat de
Bekkers-roeden op verscheidene plaatsen dusdanig
waren ingeroest dat het niet verantwoord zou
zijn daarop een nieuw wieksysteem te monteren.
Een tegenvaller van ruim fl. 20.000,-. Gelukkig
was er voor de restauratie door een
sponsoractie, geïnitieerd door de voorzitter van
de SVGM, een bedrag van maar liefst fl. 83.000,-
binnengekomen.
Deze actie onder het motto 'Hoge buur, naaste -
goede - vriend' werd door meerdere bedrijven en
instellingen die op een of andere wijze bij
Klarendal betrokken waren, opgepakt. Het zodanig
gevormde fonds, versterkt met subsidies van het
Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Arnhem,
maakte een algehele renovatie mogelijk.
De nieuwe roeden werden door
molenmaker Vaags in eigen beheer vervaardigd. Voor
het fokwiekensysteem was ook een nieuwe doorboorde
as nodig, die gegoten werd bij de Gieterij
Hardinxveld BV als nr. 70. De oude as werd door de
SVGM geschonken aan de Stichting Vrienden van de
Gorsselse Molens ten behoeve van de restauratie van
de windkorenmolen Eesterhoek.
Inmiddels werd ook het muurwerk
hersteld en van een nieuwe coating voorzien. Het dak
van de paardenstal werd voorzien van nieuwe
windveren en de stelling van de molen nagezien en
voor zover nodig hersteld. Op 19 februari 1997 werd
de nieuwe molenas van 3,5 ton in de kap getakeld en
op 4 maart werden de nieuwe roeden gestoken. In de
daaropvolgende weken werden de fokwieken aangebracht
en afgewerkt. De geheel gerenoveerde molen werd op
10 april 1997 door molenmaker Vaags opgeleverd. Met
het nieuwe wiekenkruis stond de molen er dan ook
weer als nieuw bij. De molen 'De Kroon' was weer de
'kroon van Klarendal'!
Tijdens de 25ste Molendag klapperden
de vlaggetjes tussen de wieken. Op die feestdag
telde de molenaar in zeven kwartier duizend
omwentelingen. Mede dank zij een twintigtal sponsors
was de restauratie mogelijk geworden. Op 22 mei 1997
werden ze uitgenodigd voor een feestelijke
bijeenkomst in de molen. Om 16.00 uur heette de
voorzitter van de SGVM, ing. W.H.J. Cambier van
Nooten hen welkom en sprak zijn dank uit voor de
welwillende financiële steun. Na een korte
toelichting op het verloop van de restauratie werd
door G. Heuver, directeur van de Stichting
Volkshuisvesting te Arnhem een speciaal sponsorbord
onthuld. In een wervelende speech over de woningbouw
in de wijk Klarendal, wees hij er op dat de
Klarendalse molen karakteristiek is voor de
leefbaarheid in deze wijk. Daarna volgde een
rondgang door de molen en werd de stelling beklommen
voor de bezichtiging van de nieuwe fokwieken met
automatisch werkende remkleppen. Om de renovatie te
voltooien volgde in 1998 nog een complete
schildersbeurt.
Het was echter niet gegeven om op de
lauweren te gaan rusten, want op de vroege morgen
van 4 februari 1998 bemerkten twee krantenbezorgers
dat er rook uit de molen kwam. Toen zij naderbij
kwamen, zagen ze dat de vlammen al uit de deur
sloegen. Onmiddellijk werd de brandweer
gewaarschuwd, die snel ter plaatse kwam en vuur
bedwong voordat het de kap kon bereiken.
Alleen de winkel op de begane grond
brandde geheel uit en enkele schaalmodellen van
molens liepen schade op. De brand was ontstaan door
kortsluiting in de motor van de koelkast. De schade
bedroeg naar schatting 200.000 gulden. Gelukkig had
men een goede verzekering afgesloten. Vrij snel werd
de geleden schade herteld en kon de molen zich
opmaken voor het te vieren jubileum in 1999. |
De Klarendalse molen
'De Kroon' vol in de schijnwerpers. Op 23 december
1998 brandde de verlichting aangeboden door de
Klarendalse Winkeliersvereniging voor het eerst.
Molen De Kroon
|
De
Klarendalse Molen in de winter. Deze
geromantiseerde voorstelling van het
molencomplex is geschilderd door de Arnhemse
amateurschilder G.W. van Raaij in 1989. Op
verfschildering op doek.
De huidige
molenaar B. Hieminga controleert het gaande werk
boven de maalstoel. De foto dateert van mei
1989.
|
Onthulling
van het bord met sponsor. Staand van links naar
rechts: 1. Mw. N. Scholten-Ballast, 2. Mw.
Vaags, 3. Dhr. Vaags, 4. prof.dr. J.J. Kolk, 5.
Mw. E. de Lange, 6. Dhr. W.H.J. Cambier van
Nooten, 7. Dhr. G. Heuver. Zittend: Mw. E. v.
Dijk-v.Heusen, Dhr. S. Stegeman.
Van links naar rechts de molenaars J. Malisse, W.
ten Feld en M. van Til die het eindproduct op de
maalzolder controleren.
|
De functie en het
interieur van de molen
De molen in Arnhem
is een industrieel monument uit het verleden. Molens
waren vooral vroeger, samen met de kerktorens,
beeldbepalend voor het silhouet van de stad. Het was
tevens het werktuig voor de molenaar die in stad of
dorp even onmisbaar was als de smid, wagenmaker of
bakker.