Met de kantoorkolossen van
de AKZO en de Postgiro, en andere nieuwe adressen op de oude
Velperweg achter me, liep ik de Hoflaan omhoog naar een
volkswijk die net zo Arnhems is als Sonsbeek of Vitesse. Bij de
Rosendaalsestraat begon Klarendal, de dichtbebouwde buurt die in
de jaren zeventig van de vorige eeuw werd opgetrokken om de
Arnhemse arbeiders de geneugten van een prettige huisvesting te
laten ondergaan. In 1989 braken er drugsrellen uit die vanwege
de gerechtvaardigde woede van de buurt internationale aandacht
trokken. Ik was niet van plan woorden vuil te maken aan de
platgeschreven drugstoestanden. Omdat ik de wijk niet kende, was
ik benieuwd naar wat de bewoners die ik zou ontmoeten te
vertellen hadden over de huidige geneugten.
Toen ik de
Rosendaalsestraat overstak kwam er een auto zo hard aangescheurd
dat ik voor mijn leven moest springen. Achter het raampje werd
door een knaap met een rode jockeypet een vuist geheven. Het was
geen prettig begin, en op de een of andere manier moest ik
terugdenken aan het vriendelijke gegroet door de bewoners in de
arbeiderswijk Geitenkamp. Verschil moet er zijn, maar zoveel
rommel langs het wegdek hoefde ook weer niet. Turkse echtparen
sloften voorbij.
In de Catharijnestraat strekte de lange rij bejaardenhuisjes van
De Drie Gasthuizen zich uit naar de hooggelegen Klarendalse
Molen die nog altijd op de wind koren weet te malen. Al uit de
verte zag ik een vriendelijk hoofd van een oude dame uit een van
de deuropeningen steken. De bijna 90-jarige weduwe Klop-Hunting
stond op de drempel van haar oude huisje op bezoek te wachten.
Ze deed afwerend ('wat is er aan de hand?'), maar na een tijdje
ontspon zich een gesprek.
'Maar het is hier voor u toch nog wel aardig wonen?'.
'Ik vind er niets meer aan'.
'Vroeger wel?'.
'Oh, vroeger', haar gezicht straalde, 'oh, vroeger. Als je ziek
was, brachten de buren een bordje soep. Ik ben hier op mijn
achttiende gekomen. De buurt had plezier. Er was dansen op
straat. Wat een plezier je dan had. Iedereen was samen. Maar nu
niet meer. Er is niks meer aan'.
'Is er zóveel veranderd?'.
'Het was zo leuk wonen hier. Allemaal wilden ze hier wonen.
Omdat het samen zo gezellig was. Het is zo veranderd, zo hard...
O, was ik maar weer in de Achterhoek'.
'Wat was het ergste?'.
'Ze kijken niet meer naar elkaar. En zoveel lawaai. Het was zo
mooi, o... zo mooi in Klarendal. Samen op straat. Was ik maar
weer terug in de Achterhoek'.
Met een bezwaard hart nam ik afscheid van de vrouw die in haar
donkere huisje nog kookt en wast als in de beste jaren in haar
Klarendal. 'Ik doe ook de boodschappen zelf. Niemand ziet je
nog'.
Op de hoek met de
Klarendalseweg, waar jeugd in de vreemdste uitmonsteringen en
tongvallen voorbijliep, stond een bejaarde vrouw zwaar te hijgen
bij een volle boodschappentas. Ik nam de tas over en toen we
langzaam de grauwe bult van de Oogststraat beklommen vertelde ze
over buren 'van buiten' die haar zelfs niet groetten. 'De lege
blikjes gooien ze op mijn stoep. En dan het lawaai. De meesten
denken niet meer aan een ander'. Kon ze er nog tegen op, vroeg
ik toen we haar huisje naderden. Ze keek me aan met die strakke
blik die tegelijk iets heel leegs heeft, en de ander niet ziet.
'Ik trek de deur achter me dicht', zei ze, 'ik houd hem dicht,
en ik denk: bekijk het maar'.
Ik dwaalde verder door de wijk. In de Johannastraat was de jeugd
aan het voetballen met de allergoedkoopste bal: een leeg
colablikje. Het lawaai leek een groep vrouwen, die mij
achterdochtig opnamen, niet te deren. In platgeslagen vorm
keerde een blikje terug in de handen van een man die het in de
boomarme wijk als weggooistok gebruikte voor zijn hond. Terug op
de drukke Klarendalseweg belandde ik even in een donker groepje
Engelstaligen met vrolijke stemmen en fantastische
Gullitkapsels. Tegen wil en dank snelde ik even in hun midden
voort. Ze zagen me niet eens.
Het leek me een wijk waaruit de ziel van de saamhorigheid was
verdwenen en de onverschilligheid van het ratjetoe was gekomen.
Zo gaat het op veel plaatsen, maar de oudgedienden die niet meer
worden gekend zitten met de pijn.'Veel Klarendallers zijn
verhuisd', zegt W. Ebbers die op de hoek met de Catharijnestraat
een shagje stond te rollen, 'ik denk dat de helft vertrokken is
naar het Broek en Zuid'. Ook hij begon over het samen dansen in
de straten van een verdwenen tijd. 'Ach, er werd soms ook wel
door de mannen gevochten. Omdat je in alles één was, begrijp je.
Maar kijk eens om je heen'. Nu is die bloemenzaak weer weg, Daar
was een winkel waar je de mooiste spulletjes kon kopen. Nu ligt
er gore tweedehands rommel. Daar zat het winkeltje met potten en
pannen. Alles gaat weg. Daar zat de leesbibliotheek'.
Ebbers slaakte een sombere zucht. 'Het leeft niet meer. Vroeger
op Koninginnedag, dan danste heel Klarendal. Weg. Zes jaar
geleden hadden we nog het feest van de Klarendalse Dag. Alles
was prachtig versierd. Weg'. Ik verliet de wijk. De route ging
op de Transvaalbuurt met haar mooie huizen af, en vandaar over
de Mandelabrug naar Meinerswijk en de pols van Zuid. Het klinkt
allemaal erg Arnhems. Maar ik moest denken aan de Achterhoek.