Ontstaansgeschiedenis
Het
klooster Monnikhuizen, dat
zeer vermoedelijk heeft gestaan vlak nabij wat we nu kennen als de
Buitenschool, heeft haar ontstaan te danken aan graaf Reinald II en
zijn
vrouw Eleonora van Engeland. Er zijn over het klooster twee
stichtingsverhalen bekend. De eerste verhaal over de moeder van graaf
Reinald II, die op haar sterfbed aangaf dat het haar laatste wil was
dat de graaf een klooster zou stichten.
Het tweede, iets meer lijkende op een legende vertelt een ander verhaal. Door gewetenswroeging gekweld, vanwege het grote aantal gesneuvelde Luikenaars tijdens de slag bij Hasselt in 1328, zou Reinald II zich door het stichten van een klooster innerlijke rust hebben willen verschaffen. Tijdens zijn zoektocht naar een geschikte plaats hiervoor, verscheen uit het niets een oude man, die hem een plek wees, waar 's nachts kerkelijke liederen te horen zouden zijn geweest en een niet verklaarbaar licht verschenen was. Een abt in het gezelschap van de graaf, steeg daarop van zijn paard en nadat hij knielend zijn gebed had gedaan, hoorde hij een stem, die aangaf dat dit de plaats was. Graaf Reinald II was zo onder de indruk, dat hij besloot dat dit de plaats moest worden voor het klooster. En zo kwam het dat op de plaats, waar waarschijnlijk al eerder monniken gehuisvest waren, in 1342 een begin werd gemaakt met de bouw van een kartuizerklooster, Monnikhuizen genaamd. Deze naam is niet nieuw. In een uit 893 daterende lijst van bezittingen van de abdij van Prüm wordt al melding gemaakt van Benedictijnse bezittingen, die naam Munichuzen zou hebben gedragen. Op 12 oktober van het volgende jaar overlijdt de in 1295 geboren Reinald II. Omdat Monnikhuizen nog niet is voltooid, wordt hij te ’s-Gravendaal begraven. Bij de stichting werd bepaald dat het klooster jaarlijks, een voor die tijd aanzienlijk bedrag kreeg, dat werd opgebracht uit de inkomsten van de grafelijke domeinen op de Veluwe. Ook andere aanzienlijke personen, zoals pauzen, bischoppen en hertogen gaven het klooster diverse voorrechten, zoals een eigen rechtsgebied, schattings- en tolvrijheid. Karel van Egmond, de latere hertog van Gelre bekrachtigde deze rechten. Het was dezelfde Karel, die regelmatig door het voeren van oorlogen, een te dure hofhouding en zijn dure reizen, een chronisch geldgebrek had, grote sommen geld van het klooster opnam, waarvoor hij diverse domeingoederen beleende. De kartuizers De kartuizers legden zich toe op een contemplatief leven, zij wijden zich vooral aan gebed en boetedoening. Elke vorm van prediking of religieuze werkzaamheden buiten het klooster was uit den boze. Zendingsdrift was hun onbekend. Uniek hierbij is de manier waarop de kartuizers die eenzaamheid beleven. Ze leefden achter de bescherming van de kloostermuren in hun eigen kluisjes, waar ze ook in eenzaamheid hun maaltijden gebruikten. Hun woonvertrek of kluis bestond uit een drietal kleine kamers met een tuintje, door een kruisgang verbonden met de andere kloostergebouwen. De enige gezamenlijke activiteiten waren de koordiensten en wandelingen. Ze mochten ook niet zonder reden uit hun cel (kluis) komen. Spreken mochten ze alleen tijdens hun wekelijkse wandeling of met de prior. Je moest dus wel stevig in je schoenen staan, wanneer je kartuizer kloosterling wilde worden. Tijdens hun verblijf in het klooster hielden ze zich, naast gebed en boetedoening ook bezig met handenarbeid en andere intellectuele bezigheden. In de meeste kloosters woonden vaak niet meer dan 10 tot 15 monniken, aan het hoofd hiervan stond een prior. Verder waren er nog andere kloosterlingen, die er echter een niet zo'n strenge levenshouding op na hielden als de monniken. Zij hadden geen eigen kluis, werkten veelal gemeenschappelijk en vormden de schakel tussen monnik en buitenwereld. De
laatste rustplaats
De kapel van
klooster Monnikhuizen werd voor veel adellijke families de
laatste rustplaats. Zo werden hier ondermeer bijgezet hertog Willem van
Gulik en zijn vrouw Catharina van Beieren. Toen Catharina in begin
november 1400 haar dood voelde naderen liet ze middels haar
testament weten in Nijmegen in het predikerklooster of
Broerenkerk begraven wilde worden. Desondanks is ze na haar overlijden
op 11 november in het klooster Monnikhuizen ter aarde besteld, waar de
kloosterlingen dagelijks een plechtige dienst voor haar en alle andere
vorsten, vorstinnen, graven en gravinnen van Gelre, Gulik en Zutphen
zouden houden. De laatste
hertog van Gelderland, de op 9 november 1467 in Grave geboren,
Karel van Egmond had in zijn laatste wilsbeschikking de wens te kennen
gegeven om ook in het klooster begraven te worden, de Arnhemmers echter
wilden hun geliefde hertog na zijn overlijden op 30 juni 1538, graag
dichtbij zich hebben en zo kwam het dat zijn lichaam in de Eusebiuskerk
werd bijgezet, en de kerk van
de Minnebroeders aan de Broerenstraat
plaats bood aan zijn hart en dat zijn
ingewanden in het klooster terecht kwamen. Verder vonden
ook leden van het geslacht Bronckhorst en Middachten en hertog Reinald
VI hier hun laatste rustplaats.Oase
van rust
Door de rust van het
klooster
was
het
een geliefd verblijf van Gelderse hertogen en andere vorsten, die er
regelmatig verbleven om zich tijdelijk te onttrekken aan hun wereldse
beslommeringen en hier in eenzaamheid rust vonden. Maar niet alleen
wereldlijke leiders vonden hier hun rust. Ook Geert Groote, de beroemde
prediker uit Deventer, bracht hier drie jaar van zijn leven door.
Alhoewel hij leefde volgens de regels van de orde en volledig deelnam
aan het kloosterleven, verliet hij na drie jaar het klooster op
aandrang van de toenmalige prior
Hendrik Eger van Kalkar, die vond
dat zijn talent niet binnen de kloostermuren moest blijven. Tijdens
deze periode legt Geert Groote de basis voor een
vernieuwingsbeweging, die later bekend geworden is als de
Moderne Devotie.
De ondergang Meer dan 2 eeuwen bestaat het klooster als de godsdiensthervormingen en de plunderingen, die daarbij gepaard gingen, de kloosterlingen in 1572, 4 jaar na het begin van de 80-jarige oorlog in 1568 dwingen het klooster te verlaten. De volgende vier jaar verblijven zij in verschillende gehuurde huizen totdat zij in 1576 een huis en erf, het zogenaamde Refugiehuis, in de Ketelstraat van de heer van Middachten kochten. In 1579 barstte de bom, toen predikant Johannes Fontanus, in de toen nog rooms-katholieke Eusebiuskerk een uitvaartdienst leidde. Een groep katholieken dwong de predikant de dienst te onderbreken. Hierop wordt de kerk door een groep soldaten bezet en vervolgens ontdaan van haar katholieke symbolen. Door Fontanus, die inmiddels de eerste officiële Arnhemse predikant geworden was, werden allerlei maatregelen getroffen die uiteindelijk leiden tot een verbod op katholieke geloofsbeleving. De overgebleven monniken werden verdreven en vertrokken naar Duitsland of Brabant. Het klooster, dat inmiddels al geruime tijd leeg had gestaan en door de oorlog al veel had geleden, werd om verder verval te voorkomen eerst nog verhuurd door de Magistraat van Arnhem. In 1606 was er niet meer dan een ruine overgebleven en werden de restanten van het eens zo beroemde klooster gesloopt en de stenen ervan gebruikt voor versteviging van de Arnhemse stadswallen. De landerijen, die bij het klooster hoorden, werden in 1610 door de keurvorst van Trier verkocht aan de Arnhemse burgemeester Willem Huygens, die optrad namens graaf Ernst Casimir van Nassau. In 1642 kocht Rutger Huygens van Willem Frederik van Nassau deze landerijen. Het in 1636 door het kwartier van Veluwe aan hem overgedragen kloosterterrein en het reeds in zijn bezit zijnde Monnikhuizerbeek verenigde hij met deze aankoop onder de naam Klarenbeek De
legende van de tunnels
Door de
uitgestrektheid van de kloosterkelders, die een goede indruk
geven van de grootte van het kloostercomplex is in de loop der
eeuwen het verhaal ontstaan dat er vanuit Monnikhuizen onderaardse
gangen tot in de stad Arnhem naar de kelders van Mariënburg
liepen, een convent van geestelijke zusters gelegen aan de Ketelstraat,
de zusters van Maria van
Bethanië die via deze tunnels "verboden" contacten konden
onderhouden met de kloosterlingen van Monnikhuizen, zonder dat dit door
de burgerij bemerkt werd. Het zou niet de enige tunnel zijn, die vanuit
het klooster de stad inging. Er zouden zelfs tunnels onder de Rijn
gegraven zijn. Ook doen verhalen van onderaards gangen vanuit kasteel
Rosendaal naar het klooster en Hoogte 80 nog steeds de ronde. |
|